ECLI:NL:CRVB:2007:BA6085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1933 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de geschiktheid van functies van stikster

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te herzien ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de functies van stikster aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Appellant stelt echter dat hij de functies van stikster niet kan verrichten vanwege de vereiste statische houdingen die in deze functies voorkomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 mei 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad overweegt dat uit de gedingstukken niet blijkt dat er voldoende rekening is gehouden met de eis van afwisseling van houding in de functies van stikster. Appellant heeft tijdens de procedure bij de rechtbank expliciet gewezen op de problematiek van statische houdingen en de noodzaak van afwisseling. De Raad concludeert dat de toelichting van het Uwv op deze eis onvoldoende inzichtelijk is en dat het besluit van 23 juli 2004 niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant slaagt.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het inleidend beroep gegrond. Het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant, die worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. Tevens dient het Uwv het betaalde griffierecht van € 140,-- aan appellant te vergoeden. De Raad beveelt het Uwv aan om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de Raad.

Uitspraak

05/1933 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 februari 2005, 04/642 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 16 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2007. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Aerts en het Uwv door mr. A.J.M. van Hees.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 juli 2004 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – de WAO-uitkering van appellant, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 17 april 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Aan dit besluit ligt mede ten grondslag de opvatting van het Uwv dat appellant geschikt is voor de functies van stikster behorend tot de Sbc. code 272043.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 23 juli 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank is - voor zover hier van belang – tot het oordeel gekomen dat het Uwv de functies van stikster aan zijn besluit van 23 juli 2004 ten grondslag heeft kunnen leggen.
Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de geschiktheid van de functies van stikster. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij de functies van stikster niet kan verrichten, omdat hij in deze functies te lang in een statische houding werkzaam moet zijn.
De Raad overweegt ter zake het volgende.
In de zogenoemde (Kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is in rubriek V (statische houdingen) bij onderdeel 9 (afwisseling van houding) aangegeven dat specifieke eisen gelden voor afwisseling van houdingen. De verzekeringsarts heeft hierbij als toelichting gegeven dat appellant statische houdingen moet kunnen afwisselen met dynamische. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanleiding gezien de FML aan te passen, maar niet op dit punt.
Niet in geding is dat met deze eis zoals toegelicht geen rekening wordt gehouden bij de automatische functieselectie. Er is sprake van een zogenoemd niet-matchend item met een nadere toelichting.
Dit betekent dat in het zogenoemde resultaat eindselectie het punt “afwisseling van houding” niet voorkomt, zodat daaruit niet blijkt of de functies van stikster voldoen aan meerbedoelde eis van afwisseling van houding.
Dit behoeft bezien op zichzelf geen probleem te zijn indien anderszins op voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze wordt weergegeven dat de functies van stikster voldoen aan meerbedoelde eis van afwisseling van houding.
Uit de gedingstukken is de Raad niet gebleken dat, voordat de beslissing op bezwaar is genomen, is bezien of in de functies van stikster op voor appellant voldoende wijze van houding kan worden gewisseld.
In de procedure bij de rechtbank heeft appellant deze problematiek expliciet aan de orde gesteld. Appellant heeft er onder meer op gewezen dat uit de functieomschrijving van stikster blijkt dat veelal in dezelfde houding moet worden gewerkt en dat de noodzakelijke afwisseling van houding niet voldoende tot de mogelijkheden behoort.
Op dit standpunt is blijkens het proces-verbaal van de zitting door de gemachtigde van het Uwv gereageerd. De gemachtigde heeft er op gewezen dat een stikster in het algemeen toch nog redelijk wat beweegt. Het is de Raad niet kunnen blijken dat aan dit standpunt van de gemachtigde de opvatting van een arbeidsdeskundige ten grondslag ligt.
In hoger beroep is door het Uwv een rapportage overgelegd van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 februari 2007. In deze rapportage wordt ten aanzien van een aantal punten waarop appellant beperkt is uiteengezet dat de functies van stikster voor hem geschikt zijn.
Ten aanzien van de voor appellant geldende eis dat hij statische houdingen moet kunnen afwisselen met dynamische zijn specifiek voor de functies van stikster geen opmerkingen gemaakt.
Wel is in de rapportage onder het kopje algemeen aangegeven dat in alle aan de schatting ten grondslag liggende functies wordt voldaan aan de voor appellant geldende eis dat hij statische houdingen moet kunnen afwisselen met dynamische. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage aangegeven dat het feit dat in alle functies wordt voldaan aan de belasting ten aanzien van zitten, staan of lopen, impliceert dat er na een periode van zitten van maximaal één uur weer een andere activiteit zoals lopen of staan plaatsvindt en dat er bovendien tussendoor voldoende mogelijkheden tot vertreden zijn.
Het Uwv heeft ter zitting – met toestemming van appellant – een nadere (mondelinge) inhoudelijke toelichting op het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige zoals vervat in vorenbedoelde rapportage van 26 februari 2007 gegeven. Het Uwv heeft aangegeven dat in deze rapportage een storende fout is geslopen. In deze rapportage is de belasting op het aspect staan weergegeven bij de bespreking van het aspect zitten. Het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige moet zo worden begrepen dat de totaaltijd waarin in de functies zittend werk moet worden verricht valt binnen de mogelijkheden van appellant, omdat in de functies na zestig minuten zittend werk er een onderbreking plaatsvindt en dat recuperatietijd ontstaat.
De Raad acht ook deze (nadere) toelichting onvoldoende inzichtelijk.
Dat appellant zestig minuten zittend werk kan verrichten volgt uit hetgeen is opgenomen in rubriek V (statische houdingen), bij onderdeel 1 (zitten) van de FML. Dat na zestig minuten moet kunnen worden gerecupereerd volgt uit deze omschrijving. Dat in de functies van stikster niet langer dan zestig minuten achtereen gezeten behoeft te worden, zodat na zestig minuten kan worden gerecupereerd, betekent echter geenszins dat de functies ook voldoen aan de voor appellant geldende eis van afwisseling van houding.
Indien het voor appellant voldoende zou zijn geweest zich na zestig minuten te recupereren zou het stellen van de eis van afwisseling van houding in rubriek V (statische houdingen), bij onderdeel 9 (afwisseling van houding), van de FML immers onnodig zijn geweest. Door het stellen van deze eis is aangegeven dat sprake is van een verdergaande beperking dan die reeds voortvloeit uit hetgeen is vermeld in rubriek V, bij onderdeel 1, van de FML.
Dat in de functies van stikster ook binnen meerbedoelde zestig minuten op voor appellant voldoende wijze afwisseling van houding kan plaatsvinden blijkt niet uit de toelichting van de zijde van het Uwv.
Het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige, zoals opgenomen in de rapportage van 26 februari 2007, dat in het algemeen en dus ook in de functies van stikster tussendoor voldoende kan worden vertreden vindt geen steun in de beschrijving van de functies.
De Raad wijst er in dit verband op dat in de tot de Sbc. code 272043 behorende functies van stikster zowel in frequentie als in omvang weinig activiteiten plaatsvinden die vallen onder rubriek IV van de FML (dynamische handelingen) en die zien op de in rubriek V, bij onderdeel 9, van de FML gestelde eis van afwisseling van houding. Zo komt lopen tijdens acht werkuren twee maal ongeveer één minuut achtereen voor.
De Raad wijst er voorts op dat de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 26 februari 2007 aangegeven activiteit van staan, naar in de FML is aangegeven, geen dynamische handeling, maar een statische activiteit is.
Nu een inzichtelijke en toetsbare toelichting ontbreekt op de eis dat appellant statische houdingen moet kunnen afwisselen met dynamische is het besluit van 23 juli 2004 niet deugdelijk gemotiveerd en strijdt het besluit met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het hoger beroep slaagt mitsdien. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 juli 2004;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
De uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.