“De vraag naar waar een persoon woont dient naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te worden beantwoord aan de hand van feitelijke omstandigheden.
Blijkens het rapport van 24 september 2004 is er een tip binnengekomen dat eiser niet op het door hem opgegeven adres [adres] [nummer] te [plaatsnaam] zou wonen. Uit het onderzoek, verricht door het fraudeteam, zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen. Eiser is niet bekend bij het elektriciteitsbedrijf en heeft geen gasaansluiting.
Op 11 augustus 2004 is de watermeter van eiser bekeken en is er geconcludeerd dat eiser in de periode van 1992 tot 1999 een verbruik heeft gehad van 2m3. Na 1999 is geen water meer verbruikt. Ook werd er geconcludeerd dat de waterkraan van eiser dicht was. Tijdens het bezoek van 30 augustus 2004 is geconstateerd dat eiser niet in het bezit was van een koelkast en dat zijn olielamp niet in de boot aanwezig is, maar in het schuurtje ligt. Uit het gesprek wat de rapporteurs hebben gehad met eiser op 9 september 2004 blijkt dat eiser geen namen en adressen kan noemen van mensen bij wie hij regelmatig zou douchen. Tevens verklaart eiser dat hij zich de afgelopen jaar met koud water wast op zijn boot. Daarnaast wordt door de rapporteurs geconstateerd dat het looppad naar de boot begroeid en onbelopen is. Uit het huisbezoek op 23 september 2004 is gebleken dat er aanpassingen op de boot zijn geweest en dat de boot er op dat moment bewoond uitzag.
Naar aanleiding van het onderzoek door de Sociale Recherche, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 10 januari 2005, is het volgende gebleken.
Eiser gebruikt geen water op het door hem opgegeven adres sinds 30 september 1999.
Uit gegevens van de regiopolitie is gebleken dat de woonboot van eiser diverse keren als leegstaand en onbewoond wordt aangeduid in de periode gelegen tussen 30 september 1999 en 31 augustus 2004. Uit een omgevingsonderzoek is gebleken dat diverse (ex)bewoners hebben verklaard dat de boot van eiser in deze periode niet werd bewoond. Verder is het sommige (ex)bewoners opgevallen dat eiser eind 2004 plotseling weer in zijn woonboot woonde.
Tevens is eiser op 27 december 2004 verhoord in het politiebureau te Groningen. Tijdens dit verhoor heeft eiser onder meer aangegeven dat hij vanaf 1990 op het door hem opgegeven adres woont, dat hij zijn water ergens anders haalt en zich af en toe in een zwembad of ergens anders wast, dat er op zijn boot geen voorzieningen zijn, dat hij hout en briketten in een kacheltje stookt en dat hij niet kan verklaren waarom buurtbewoners verklaren dat er niemand in zijn boot woont.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de bovenstaande bevindingen terecht geconcludeerd dat eiser niet zijn hoofdverblijf op het door hem opgegeven adres heeft gehad gedurende de periode 30 september 1999 tot en met 31 augustus 2004.
Met betrekking tot het waterverbruik van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
Het waterbedrijf Groningen heeft bij brief van 16 augustus 2004 medegedeeld dat vanaf 1999 geen verbruik is gemeten door de watermeter en dat het landelijk gemiddelde verbruik 50 m3 per persoon per jaar betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaring van eiser dat hij altijd gebruik heeft gemaakt van flessen water om zich te wassen en de afwas te doen en dat hij zich regelmatig in openbare gelegenheden of bij vrienden heeft gedoucht, alsmede dat hij 's zomers in het Paterswoldse meer ging zwemmen, niet aannemelijk kunnen achten, temeer dat eiser wel beschikt over een wateraansluiting. De rechtbank wijst er verder op dat eiser meerdere keren verschillend heeft verklaard over zijn watergebruik. Zo heeft eiser verklaard water in flessen en jerrycans te halen, het water bij de buren te betrekken, het water geleverd te krijgen via de waterbezorgboot en (ter zitting) het water te halen uit een bron in Peize. Tevens wijst de rechtbank op vaste jurisprudentie van de CRvB waaruit blijkt dat het niet aannemelijk is dat iemand op een opgegeven adres verblijft indien er sprake is van een extreem laag waterverbruik. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank tevens, ter ondersteuning van de bevinding dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft gehad op de boot aan het [adres] [nummer], ook betekenis toe kunnen kennen aan de volgende, in 2004 geconstateerde omstandigheden. De boot van eiser maakte bij huisbezoek een onbewoonde en verwaarloosde indruk. De ramen waren op één na dichtgetimmerd, er was geen keuken aanwezig. Uit politiemutaties blijkt dat er van uitgegaan wordt dat de boot onbewoond is. Ook buurtbewoners hebben aangegeven dat de boot niet bewoond is. Dat deze verklaringen anoniem zijn afgelegd doet daar niet aan af, temeer daar de verklaringen zijn afgegeven tegenover een bijzonder opsporingsambtenaar, werkzaam als sociaal rechercheur bij de gemeente Groningen, wiens bevindingen zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser zelf daar niets tegenover heeft gesteld.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser in strijd met artikel 65, eerste lid, Abw niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn werkelijke woonsituatie, waardoor het recht op bijstand ten tijde van de periode in geding niet kon worden vastgesteld. Gelet op artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, heeft verweerder het recht op de uitkering van eiser derhalve kunnen intrekken.
Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, WWB kan verweerder de ten onrechte verleende bijstand terugvorderen.
Ten aanzien van de ingangsdatum van 30 september 1999 overweegt de rechtbank nog als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is deze ingangsdatum niet onredelijk. Hiertoe wordt nog overwogen dat ingevolge informatie van het waterbedrijf [eiser] vanaf 1992 maar een waterverbruik heeft gehad van 2m3. Vanaf 1999 is in het geheel geen water meer afgenomen. Verweerder had derhalve een ingangsdatum kunnen nemen die mogelijk nog voor
30 september 1999 zou liggen. Nu eiser echter op deze datum de stand van de watermeter heeft doorgegeven aan het waterbedrijf heeft verweerder deze datum als ingangsdatum genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet tekort gedaan door deze gang van zaken.”.