ECLI:NL:CRVB:2007:BA5939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2353 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 maart 2006, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond werd verklaard. Het College had op 8 november 2004 de bijstandsuitkering van appellant ingetrokken, omdat hij niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres en niet voldeed aan zijn informatieplicht. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het College, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 3 april 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het College werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanknopingspunten waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad oordeelde dat appellant ook in de periode van 29 oktober 2004 tot en met 14 november 2004 niet woonachtig was op het opgegeven adres, wat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtvaardigde.

De Raad bevestigde het beleid van het College om bijstandsuitkeringen in beginsel in te trekken bij schending van de wettelijke inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde dat het College terecht had besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering en dat er geen redenen waren om van dit beleid af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

06/2353 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 maart 2006, 05/404 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mr. Van Dalen, voornoemd. Voor het College is verschenen mr. F.H. Grommers, werkzaam bij de gemeente Groningen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 november 2004 heeft het College met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) de bijstand van appellant met ingang van 29 oktober 2004 ingetrokken. Daarbij heeft het College overwogen dat appellant niet woont op het door hem opgegeven adres. Nu hij niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, kan niet worden bepaald of hij nog langer recht op uitkering heeft. Tevens heeft het College overwogen dat rekening houdend met alle omstandigheden er geen redenen zijn om een uitzondering te maken.
Met ingang van 15 november 2004 is aan appellant weer bijstand verleend.
Bij besluit van 1 maart 2005 heeft het College (onder meer) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 1 maart 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen deze uitspraak.
De Raad komt tot de volgende de beoordeling.
Mede gelet op zijn uitspraak van heden, met kenmerk 06/2352 WWB, welke uitspraak onder meer ziet op de intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand aan appellant over de periode van 30 september 1999 tot en met 31 augustus 2004, heeft de Raad in het door appellant in hoger beroep aangevoerde geen aanknopingspunten kunnen vinden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Met de rechtbank en met overneming van de door haar gebezigde overwegingen is de Raad van oordeel dat ook voor de in dit geding aan de orde zijnde periode van 29 oktober 2004 tot en met 14 november 2004 appellant niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het College bevoegd was de aan appellant over genoemde periode verleende bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB in te trekken. Het College voert het beleid dat hij in beginsel steeds tot intrekking van ten onrechte verleende bijstand overgaat en daar slechts van afziet indien dringende redenen daartoe nopen. Zoals de Raad in zijn uitspraak van heden, met kenmerk 06/2352 WWB, heeft overwogen gaat dit beleid in gevallen als het onderhavige, waarin als gevolg van schending van de wettelijke inlichtingenverplichting ten onrechte bijstand is verleend, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het College niet in overeenstemming met zijn beleid heeft besloten tot intrekking over de eerder genoemde periode en evenmin dat het College met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van intrekking had moeten afzien.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad overweegt tot slot dat hij geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter G. van der Wiel en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.