ECLI:NL:CRVB:2007:BA5869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3739 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen aan appellante, die gedurende een periode van detentie was. Appellante heeft van 21 januari 2002 tot 20 september 2002 gedetineerd gezeten. Tijdens haar detentie woonden haar kinderen, [P.] en [D.], bij respectievelijk hun vader [J.] en haar broer [v. N.]. De Svb heeft in een besluit van 28 februari 2003 vastgesteld dat appellante over het tweede en derde kwartaal van 2002 geen recht had op kinderbijslag, omdat de kinderen niet tot haar huishouden behoorden en zij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan hun onderhoud.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de kinderbijslag ten goede is gekomen aan de kinderen, conform de bedoeling van de wetgever. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het in deze zaak gaat om de vraag of appellante heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage zoals gesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij aan de onderhoudsverplichting voldeed, aangezien zij niet tijdig melding heeft gemaakt van haar detentie aan de Svb.

De Raad heeft ook het beleid van de Svb inzake herziening van kinderbijslag met terugwerkende kracht besproken. Dit beleid houdt in dat herziening met volledige terugwerkende kracht niet plaatsvindt als de uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen is nagekomen en niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of te hoog was. De Raad heeft geconcludeerd dat er in dit geval geen aanleiding was om van dit beleid af te wijken, omdat appellante niet tijdig aan de Svb heeft gemeld dat zij gedetineerd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

05/3739 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 4 mei 2005, 03/3251 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te ’s Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. C.C.M. Ewalds, kantoorgenote van mr. Vermeeren voornoemd. Voor de Svb is verschenen J.A.J. Groenendaal.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat in dit geding uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellante is gedetineerd geweest van 21 januari 2002 tot 20 september 2002. Tijdens deze periode van detentie woonde haar zoon [P.] bij [J.] (hierna: [J.]), de vader van [P.], en haar zoon [D.] bij [v. N.] (hierna: [v. N.]), een broer van appellante. Bij besluit van 28 februari 2003 heeft de Svb appellante bericht dat over het tweede en het derde kwartaal van 2002 geen recht bestaat op kinderbijslag voor [P.] en [D.], omdat beide kinderen in die twee kwartalen niet tot het huishouden van appellante behoorden en appellante niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van de kinderen.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat de reeds uitbetaalde kinderbijslag over de twee bewuste kwartalen ten goede is gekomen aan de kinderen, zoals dat ook is bedoeld door de wetgever, doordat zij deze ter beschikking heeft gesteld aan [J.] en [v. N.]. Ter onderbouwing daarvan legt zij een verklaring over van [v. N.] met betrekking tot het gebruik van de pinpas van haar girorekening. Bovendien legt zij een verklaring over van de Gemeente Schijndel omtrent extra op te nemen weekgeld door [v. N.] en een tweetal verklaringen van [J.] en [v. N.] met betrekking tot door hen gedane uitgaven voor [D.] en [P.]. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 10 oktober 2003 verzoekt de gemachtigde van appellante de Svb een tweetal op 7 oktober 2003 overgelegde giroafschriften, die naar aanleiding van de hoorzitting zouden worden overgelegd maar die vervolgens niet zijn meegenomen in de beslissing op bezwaar, alsnog mee te nemen in de beslissing op bezwaar. De Svb neemt naar aanleiding daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar van 21 oktober 2003 (het bestreden besluit), waarmee de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2003 komt te vervallen en waarbij het bezwaar wederom ongegrond wordt verklaard.
In beroep wordt door appellante wederom gesteld dat de kinderbijslag, conform de bedoeling van de wetgever, ten goede is gekomen aan de kinderen. Bovendien wordt
aangevoerd dat het onjuist en onbegrijpelijk is om achteraf gedane betalingen niet toe te rekenen aan de bewuste twee kwartalen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Daartoe overweegt zij dat de kinderen niet behoorden tot het huishouden van appellante, dat er evenmin sprake is van het door appellante in belangrijke mate onderhouden van haar kinderen en dat er sprake is van een dwingend wettelijk kader waarvan niet kan worden afgeweken.
In hoger beroep worden de eerder verwoorde standpunten herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
In geschil is de vraag of appellante gedurende het tweede en het derde kwartaal van 2002 heeft voldaan aan de bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) gestelde voorwaarde dat zij [P.] en [D.] in belangrijke mate, dat wil zeggen voor een bedrag van ten minste € 373,- per kind per kwartaal, heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn kinderen heeft voldaan aan de geldende onderhoudsbijdrage. De Raad is van oordeel dat appellante daarin niet is geslaagd. Daarbij overweegt de Raad dat uit zijn vaste rechtspraak blijkt dat voor de toetsing aan de onderhoudseis in beginsel uitgangspunt dient te zijn hetgeen in het betrokken kwartaal aan onderhoud is betaald. De Raad ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval geen aanleiding daarover in dit geval anders te oordelen.
Met betrekking tot herziening van het recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht voert de Svb een beleid waarin niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht wordt overgegaan indien de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. De Raad ziet binnen dit beleid geen aanleiding om de Svb verplicht te achten in het onderhavige geval van herziening met volledig terugwerkende kracht af te zien, nu appellante niet tijdig aan de Svb mededeling heeft gedaan van haar detentie. Voor zover appellante een beroep doet op het rechtvaardigheidsbeginsel wijst de Raad erop dat er sprake is van een dwingend wettelijk kader waarvan in principe niet kan worden afgeweken.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.