ECLI:NL:CRVB:2007:BA5869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen aan appellante, die gedurende een periode van detentie was. Appellante heeft van 21 januari 2002 tot 20 september 2002 gedetineerd gezeten. Tijdens haar detentie woonden haar kinderen, [P.] en [D.], bij respectievelijk hun vader [J.] en haar broer [v. N.]. De Svb heeft in een besluit van 28 februari 2003 vastgesteld dat appellante over het tweede en derde kwartaal van 2002 geen recht had op kinderbijslag, omdat de kinderen niet tot haar huishouden behoorden en zij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan hun onderhoud.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de kinderbijslag ten goede is gekomen aan de kinderen, conform de bedoeling van de wetgever. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het in deze zaak gaat om de vraag of appellante heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage zoals gesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij aan de onderhoudsverplichting voldeed, aangezien zij niet tijdig melding heeft gemaakt van haar detentie aan de Svb.
De Raad heeft ook het beleid van de Svb inzake herziening van kinderbijslag met terugwerkende kracht besproken. Dit beleid houdt in dat herziening met volledige terugwerkende kracht niet plaatsvindt als de uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen is nagekomen en niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of te hoog was. De Raad heeft geconcludeerd dat er in dit geval geen aanleiding was om van dit beleid af te wijken, omdat appellante niet tijdig aan de Svb heeft gemeld dat zij gedetineerd was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.