ECLI:NL:CRVB:2007:BA5867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1235 WAO, 05/2746 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van WAO-uitkering met korting wegens arbeidsinkomsten en toekenning van volledige WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 februari 2005, waarin het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ten onrechte de WAO-uitkering van appellant met terugwerkende kracht had heropend. Appellant ontving sinds 1997 een WAO-uitkering, maar deze werd per 1 oktober 2001 ingetrokken. Na een nieuwe aanvraag in 2003, besloot het Uwv op 10 februari 2004 de uitkering per 1 oktober 2001 te heropenen, maar met een korting op basis van zijn arbeidsinkomsten. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot de aangevallen uitspraak.

In hoger beroep heeft appellant twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de proceskostenvergoeding die aan de griffier moest worden betaald, waar appellant geen belang meer bij had. De tweede grief betreft de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant betoogde dat hij niet arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om als internationaal chauffeur te werken. De Raad oordeelde dat het Uwv met het besluit van 28 april 2005 volledig tegemoet was gekomen aan het beroep van appellant, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2007 verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, en de Raad benadrukte dat appellant geen belang had bij de beoordeling van zijn grieven, aangezien zijn uitkering inmiddels was heropend en de proceskosten waren vergoed. De Raad concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv correct waren herzien en dat de zaak daarmee was afgedaan.

Uitspraak

05/1235 WAO, 05/2746 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 februari 2005, 04/1178 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 4 mei 2005 heeft het Uwv nog nadere stukken ingediend, waaronder een besluit d.d. 28 april 2005.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 13 april 2007 waar partijen, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving sedert 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is door het Uwv bij besluit van
20 februari 2003 op grond van het bepaalde in artikel 36a, eerste lid sub d, van de WAO ingetrokken per 1 oktober 2001. Nadat appellant inmiddels onder meer als internationaal chauffeur had gewerkt, heeft hij op 22 september 2003 (weer) een WAO-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 1 oktober 2001 heropend, omdat hij zijn verplichtingen alsnog is nagekomen en voldoet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering. Hetgeen appellant inmiddels heeft verdiend en aan uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen is bij besluit van 11 februari 2004 met toepassing van het bepaalde in artikel 44 WAO op zijn WAO-uitkering in mindering gebracht.
Namens appellant is tegen deze beslissingen op 19 maart 2004 bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 19 maart 2004 gegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, voorzover dat geacht werd te zijn gericht tegen het inmiddels op het bezwaarschrift genomen besluit van 5 augustus 2004, en dat besluit vernietigd, met opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit op de bezwaren van appellant te nemen. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat het Uwv wellicht terecht heeft besloten om de WAO-uitkering van appellant te heropenen omdat hij alsnog aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, maar dat het Uwv dat ten onrechte heeft gedaan met terugwerkende kracht. Het Uwv is veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten, becijferd op € 80,50 voor verleende rechtsbijstand met betrekking tot het beroep tegen de zogenoemde fictieve weigering en € 322,- voor verleende rechtsbijstand met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2004, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Ter uitvoering van de uitspraak heeft het Uwv op 28 april 2005 een nieuw besluit genomen en de bezwaren van appellant tegen de beide primaire besluiten alsnog gegrond verklaard. Besloten is om de WAO-uitkering van appellant te heropenen per
22 december 2003, de datum waarop hij een nieuwe aanvraag voor een WAO-uitkering heeft ingediend, waarbij de tot 9 december 2003 genoten arbeidsinkomsten van appellant in mindering worden gebracht.
In hoger beroep zijn namens appellant twee grieven aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak.
In de eerste plaats is aangevoerd dat het Uwv ten onrechte is opgedragen om het deel van de proceskosten dat betrekking heeft op het beroep tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift, aan de griffier te betalen, omdat terzake hiervan geen toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant echter geen belang meer bij een beoordeling van deze grief door de Raad, omdat de Raad aanneemt dat deze betaling appellant inmiddels heeft bereikt.
Voorts kan appellant zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen, omdat daarin door de rechtbank is overwogen, dat het aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid van appellant na oktober 2001 onverminderd is blijven voortduren. Appellant meent dat hij niet arbeidsongeschikt was en dat hij wel in staat was om de werkzaamheden van internationaal chauffeur te verrichten. Hij is later om andere redenen uitgevallen voor dat werk en meent dat die werkzaamheden moeten worden beschouwd als de maatgevende arbeid.
De Raad beoordeelt deze grief mede in het licht van het door het Uwv genomen besluit d.d. 28 april 2005, waarbij aan appellant een WAO-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid is toegekend.
In de eerste plaats stelt de Raad vast dat aan het beroep van appellant via de aangevallen uitspraak en de voortzetting c.q. heropening van een volledige WAO-uitkering geheel is tegemoet gekomen. Voorzover appellant met zijn grief wil voorkomen dat voor de toekomst komt vast te staan dat de functie van internationaal chauffeur niet als zijn maatmanarbeid kan worden beschouwd, overweegt de Raad als volgt. Voor de beoordeling van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per
22 september 2003 is niet van belang of de internationaal chauffeur als de maatmanarbeid van appellant dient te gelden. Indien dat in het kader van bijvoorbeeld een toekomstige herziening of intrekking van zijn WAO-uitkering voor appellant wel van belang wordt, kan hij dat alsnog aanvoeren en kan hem niet worden tegengeworpen dat al (in rechte) vast is komen te staan dat de internationaal chauffeur niet als zodanig beschouwd moet worden. Voorzover appellant heeft bedoeld te betogen dat het dagloon, op basis waarvan de hoogte van zijn uitkering wordt berekend, gebaseerd dient te zijn op het loon dat hij heeft verdiend als internationaal chauffeur, stelt de Raad vast dat hieromtrent door het Uwv niet is beslist en dat er ook geen reden was om daarover nu te beslissen, zodat dit valt buiten de omvang van het geding waarover de Raad zich dient uit te spreken.
Gelet hierop heeft appellant geen belang bij een beoordeling van zijn grief.
Het Uwv is naar het oordeel van de Raad gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met het besluit van 28 april 2005 geheel aan het beroep van appellant tegemoet gekomen, zodat het (hoger) beroep op grond van het bepaalde in de artikelen 6:24, 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet geacht wordt mede tegen dat besluit gericht te zijn.
Het voorgaande houdt in dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.