ECLI:NL:CRVB:2007:BA5575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van WAO-uitkering na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder het inleidend beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A. van Ham, stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De Raad concludeerde echter, in lijn met de rechtbank, dat de door appellant ingediende gronden niet konden leiden tot het oordeel dat het Uwv appellant ten onrechte een WAO-uitkering had toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak I van de rechtbank.
In de tweede aangevallen uitspraak, die betrekking had op een herbeoordeling van de WAO-uitkering, herhaalde appellant zijn bezwaren tegen de door het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat het Uwv, in navolging van de bezwaarverzekeringsarts, terecht had geconcludeerd dat de medische situatie van appellant onveranderd was. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de aangenomen beperkingen en bevestigde ook de aangevallen uitspraak II.
De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 16 mei 2007, met J. Brand als rechter en N.E. Nijdam als griffier.