ECLI:NL:CRVB:2007:BA5524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-241 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 23 november 2004 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had zich per 2 januari 1999 ziek gemeld na een auto-ongeval en ontving vanaf 1 januari 2001 een WAO-uitkering, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts vaststelde dat appellante met bepaalde beperkingen arbeid kon verrichten, werd haar uitkering per 26 mei 2002 ingetrokken. Appellante voerde aan dat haar beperkingen, vooral op cognitief vlak, waren onderschat en dat er aanleiding was voor een urenbeperking. De rechtbank oordeelde dat het medisch oordeel van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat de rapporten van de ingeschakelde artsen onvoldoende steun boden voor de stelling dat appellante meer beperkt zou moeten worden geacht.

In hoger beroep herhaalde appellante haar grieven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische basis van het bestreden besluit voldoende deugdelijk was. De rapporten van de artsen Tacke en Van der Zwaag deden hieraan niet af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het aannemen van een urenbeperking, aangezien de beschikbare medische gegevens dit niet ondersteunden. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit werd als voldoende draagkrachtig beschouwd. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor het toekennen van proceskostenvergoeding.

Uitspraak

05/241 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 november 2004, 04/223, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, verbonden aan de Juricon Adviesgroep te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van een commentaar van
G.J. Dreijer, bezwaarverzekeringsarts; tevens is een rapport van 18 maart 2005 van L.H.L. Stiekema, bezwaararbeidsdeskundige ingezonden.
Namens appellante is daarop bij schrijven van 15 april 2005 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2007. Namens appellante was boven genoemde gemachtigde aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.R. Bos, werkzaam bij het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
Voor een meer uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden en een meer uitgebreide weergave van de inhoud van de namens appellante in het geding gebrachte rapporten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende. Appellante, voorheen werkzaam als assistent-filiaalleidster in een drogisterij voor 32 uur per week, heeft zich per 2 januari 1999 (na een auto-ongeval) ziek gemeld met nek- schouder- en hoofdpijnklachten (whiplash). Per 1 januari 2001 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% (nadien is in verband met gedeeltelijke werkhervatting toepassing gegeven aan artikel 44 van die wet). In het kader van een herbeoordeling is appellante gezien door een verzekeringsarts van het Uwv, die heeft vastgesteld dat appellante met inachtneming van een aantal beperkingen - onder andere met betrekking tot zwaar tillen en boven schouderhoogte werken; er bestaat echter geen noodzaak voor het stellen van een urenbeperking - arbeid kan verrichten. De voor appellante geldende beperkingen heeft hij vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv blijkens diens rapport van 20 maart 2002, enige voor appellante geschikte functies geselecteerd en vastgesteld dat zij daarmee een zodanig inkomen kan verdienen dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van minder dan 15%. Bij besluit van 2 april 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 26 mei 2002 ingetrokken.
In het kader van het namens appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is een rapport van 24 maart 2003 van T.J. Tacke, neuroloog, ingezonden. De bezwaarverzekeringsarts N. Visser heeft, na kennis te hebben genomen van het zojuist genoemde rapport en van de overige medische informatie, in diens rapport van 7 januari 2004 het primaire oordeel onderschreven. Bij besluit van 29 januari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft zij onder andere aangevoerd dat haar beperkingen, met name op het cognitieve vlak, zijn onderschat; ter ondersteuning daarvan heeft zij een rapport van 7 mei 2004 van
W. D. van der Zwaag, klinisch psycholoog, (aangevuld bij schrijven van september 2004) ingezonden. Tevens heeft zij aangegeven, dat er mede in verband met haar problemen met het concentreren en het geheugen, aanleiding bestaat tot het in acht nemen van een urenbeperking, terwijl enkele functies ongeschikt voor haar zijn. Het Uwv heeft daarop gereageerd door middel van het inzenden van rapporten van C.J. Dreijer van
6 oktober 2004 en van L.H.L. Stiekema voornoemd. Laatst vermelde heeft in het rapport van 7 oktober 2004 aangegeven, dat er geen overschrijding plaatsvindt bij het item hoofdfixatie - het gaat er slechts om dat appellante het hoofd niet in de uiterste standen mag houden - en dat de toevoeging aan de FML van beperkingen op het gebied van het concentreren en herinneren geen wijziging brengt in de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies nu deze in merendeel op deze punten geen hoge eisen stellen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het medisch oordeel van het Uwv voldoende onderbouwd geacht. De rapporten van de artsen Tacke en Van der Zwaag voornoemd bieden onvoldoende steun voor de stelling dat appellante meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank met name gewicht toegekend aan de eerder genoemde rapporten van de arts Dreijer en van de arbeidsdeskundige Stiekema. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onderschreven. In het midden kan blijven of de functies van boekhouder en statistisch medewerker aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd nu ook zonder deze functies nog voldoende andere resteren, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
In hoger beroep zijn namens appellante voornamelijk de eerder aangevoerde grieven herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
Evenals de rechtbank acht de Raad de medische basis van het bestreden besluit voldoende deugdelijk. De rapporten van Tacke - overigens uitgebracht in verband me de letselschade van appellante - en Van der Zwaag voornoemd doen daaraan niet af. Met betrekking tot het rapport van Van der Zwaag moet in de eerste plaats worden opgemerkt, dat deze zelf in de aanvulling op diens rapport vermeldt dat appellante wel eenvoudig productiewerk kan doen mits rekening is gehouden met haar fysieke beperkingen. Bovendien heeft het Uwv voldoende toegelicht dat ook bij het aannemen van aanvullende beperkingen op het cognitieve vlak er genoeg functies aan te wijzen zijn die appellante met haar beperkingen kan uitoefenen (het gaat immers merendeels om eenvoudig routinematig werk). Het resultaat van de schatting blijft dusdoende ongewijzigd. Voor het in aanmerking nemen van een urenbeperking bestaat naar het oordeel van de Raad gelet op de voorhanden medische gegevens onvoldoende aanleiding.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit acht de Raad gelet op de terzake gegeven toelichtingen voldoende draagkrachtig.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor het toepassen van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en ls griffier, in het openbaar uitgesproken op
11 mei 2006.
(get.) D.J. van der Vos
(get.) W.R. de Vries