ECLI:NL:CRVB:2007:BA5465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1921 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv tot intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank dateert van 15 februari 2005 en betreft het besluit van het Uwv van 29 juli 2003, waarin de uitkering van appellant per 28 november 2002 werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat appellant niet langer in relevante mate arbeidsongeschikt was volgens de criteria van de WAO.

Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere grieven herhaald en betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn beroep gegrond te verklaren. Hij stelde dat de rechtbank ongemotiveerd voorbijging aan zijn argumenten en dat de door het Uwv verrichte medische onderzoeken niet volledig en zorgvuldig waren. De rechtbank had volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn knie- en hartklachten, die zijn arbeidsongeschiktheid zouden beïnvloeden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank de grieven van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijk medisch onderzoek, aangezien de informatie die appellant had aangeleverd niet overtuigend was en niet relevant voor de datum in geding. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door het Uwv aangenomen beperkingen juist waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.

De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier N.E. Nijdam, op 16 mei 2007. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en handhaafde de intrekking van de WAO-uitkering van appellant.

Uitspraak

05/1921 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2005, 04/2694 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 16 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. Jaspers, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jaspers. Het Uwv was vertegenwoordigd door J. Knufman.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar en voor zover hier van belang, gehandhaafd zijn besluit van 2 oktober 2002 tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 28 november 2002.
Intrekking van de uitkering heeft plaatsgevonden omdat appellant per die datum naar de mening van het Uwv niet langer in relevante mate arbeidsongeschikt in de zin van de WAO was.
De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van het Uwv van 29 juli 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald al hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht.
Naar zijn mening heeft de rechtbank in al hetgeen hij heeft aangevoerd ten onrechte geen aanleiding gezien zijn beroep gegrond te verklaren en het besluit van het Uwv van 29 juli 2003 te vernietigen. Zo is de rechtbank naar zijn mening ten onrechte ongemotiveerd voorbijgegaan aan een aantal van zijn stellingen en ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de nadere door hem ingebrachte informatie geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is onderschat.
De Raad overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak aangegeven geen aanleiding te zien te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen. Ter motivering van dit oordeel heeft de rechtbank gewezen op de door de (bezwaar)verzekeringsartsen uitgebrachte rapportages, waaruit blijkt dat de meningsvorming omtrent de bij appellant bestaande beperkingen mede is gebaseerd op informatie verkregen vanuit de behandelende sector en dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de knie- en hartklachten van appellant.
Er is mitsdien geen sprake van dat de rechtbank ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de gronden van appellant met betrekking tot de zorgvuldigheid en volledigheid van het van de zijde van het Uwv verrichte medisch onderzoek.
De Raad kan appellant evenmin volgen in zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte in de nadere door hem verstrekte informatie geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is onderschat. Terecht heeft de rechtbank erop gewezen dat deze informatie betrekking heeft op tijdstippen gelegen (ruim) na de in geding zijnde datum en dat de informatie overigens – naar expliciet uit de rapportages blijkt – bij deze verzekeringsartsen bekend was.
Ook in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat de medische problemen die zich na de datum in geding hebben geopenbaard ook reeds hun invloed hadden op zijn beperkingen op de datum in geding – en moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen - niet met een rapportage van een medicus onderbouwd.
Evenals de rechtbank ziet ook de Raad geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke medische deskundige.
Ook overigens heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad de in hoger beroep herhaalde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.