ECLI:NL:CRVB:2007:BA5321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de medische grondslag in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verlaging van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2007 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft in hoger beroep aangegeven dat hij het eens is met de verlaging van zijn uitkering, maar niet met de motivering van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het besluit. Hij stelt dat een goede medische grondslag van belang is voor toekomstige beoordelingen van zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft overwogen dat appellant in toekomstige besluiten over zijn arbeidsongeschiktheid de medische grondslag opnieuw kan aanvechten. De Raad heeft ook de proceskostenveroordeling besproken en geconcludeerd dat de grief van appellant over de hoogte van de vergoeding voor de kosten van het rapport van de orthopedisch chirurg niet kan worden behandeld, omdat deze niet eerder was ingediend. De Raad heeft de verzoeken van appellant om schadevergoeding en vergoeding van kosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het merendeel van de gronden ongegrond verklaarde. De Raad heeft benadrukt dat het aan de rechter is om in geschillen een bindende wetsuitleg te geven en dat niet alle aangevoerde argumenten hoeven te worden behandeld. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.