ECLI:NL:CRVB:2007:BA5321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3542 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de medische grondslag in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verlaging van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2007 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft in hoger beroep aangegeven dat hij het eens is met de verlaging van zijn uitkering, maar niet met de motivering van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het besluit. Hij stelt dat een goede medische grondslag van belang is voor toekomstige beoordelingen van zijn arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft overwogen dat appellant in toekomstige besluiten over zijn arbeidsongeschiktheid de medische grondslag opnieuw kan aanvechten. De Raad heeft ook de proceskostenveroordeling besproken en geconcludeerd dat de grief van appellant over de hoogte van de vergoeding voor de kosten van het rapport van de orthopedisch chirurg niet kan worden behandeld, omdat deze niet eerder was ingediend. De Raad heeft de verzoeken van appellant om schadevergoeding en vergoeding van kosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het merendeel van de gronden ongegrond verklaarde. De Raad heeft benadrukt dat het aan de rechter is om in geschillen een bindende wetsuitleg te geven en dat niet alle aangevoerde argumenten hoeven te worden behandeld. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

05/3542 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2005, 04/3682 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. Appellant was vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge voornoemd. Namens het Uwv is verschenen de heer W.J.L. Weltevreden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het Uwv appellants uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 mei 2004 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 22 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard en besloten de WAO-uitkering van appellant per 12 mei 2004 te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv met toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens beslist op het namens appellant gedane verzoek de kosten te vergoeden die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Het Uwv heeft een bedrag van € 644,- toegekend voor verleende rechtsbijstand. Voor de kosten van de orthopedisch chirurg O. Schreuder, is een vergoeding toegekend tot een maximum van € 52,91 per uur, in totaal € 105,82. De vergoeding voor het opvragen van medische inlichtingen bij de behandelend sector heeft het Uwv niet vergoed, omdat hij meende dat deze kosten al besloten lagen in de vergoeding voor verleende rechtsbijstand. Het verzoek tot vergoeding van de kosten gemaakt door het instituut Psychosofia is afgewezen.
Naar aanleiding van het namens appellant ingestelde beroep heeft het Uwv bij besluit van 15 april 2005, alsnog de kosten voor het opvragen van medische inlichtingen bij het Vlietland ziekenhuis en de huisarts van appellant vergoed.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het thans bestreden besluit gegrond verklaard voorzover zich dit richtte tegen de weigering van het Uwv de door appellant gemaakte kosten voor het inwinnen van medische informatie bij de behandelend sector te vergoeden, en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat, nu appellant met ingang van 12 mei 2004 ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt werd beschouwd en daarmee volledig aan zijn bezwaren tegemoet was gekomen, hij met zijn beroep geen ander dan wel beter resultaat kon bereiken. Met betrekking tot de kosten gemaakt voor de rapportage van het instituut Psychosofia heeft de rechtbank onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad - genoemd is de uitspraak van
14 oktober 2003, LJN: AN8064 - overwogen dat de directrice van het Instituut Psychosofia, mevrouw Verhage, niet als medisch deskundige kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft tevens bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven.
Namens appellant is in hoger beroep te kennen gegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de uitkomst, namelijk de berekening van de uitkering per 12 mei 2004 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar dat hij zich niet kan verenigen met de motivering die de rechtbank heeft gegeven bij haar oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant is van mening dat hij belang heeft bij de vaststelling van een goede en correcte medische grondslag, nu deze weer de basis vormt voor toekomstige beoordelingen.
Met betrekking tot de proceskostenveroordeling is namens appellant het standpunt betwist dat de rapporten van de directrice van het Instituut Psychosofia, mevrouw Verhage (hierna: mevrouw Verhage), geen rapporten afkomstig van een medisch deskundige zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ter zitting van
3 april 2007 heeft de gemachtigde aanvullend aangevoerd dat de hoogte van de vergoeding voor de kosten van het rapport van orthopedisch chirurg Schreuder tot een bedrag van maximaal € 52,91 per uur niet correct is. Voornoemd bedrag is volgens de gemachtigde niet conform het bedrag dat is vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het voor dergelijke kosten in artikel 1, eerste lid onder IV, van de Wet tarieven in strafzaken van toepassing verklaarde Besluit tarieven in strafzaken 2003.
Namens appellant is ten slotte verzocht om toekenning van schadevergoeding, waaronder de wettelijke rente.
De Raad overweegt allereerst dat het ter zitting van 3 april 2007 de gemachtigde van appellant duidelijk is gemaakt dat volgens vaste jurisprudentie appellant bij een toekomstig besluit over zijn arbeidsongeschiktheid de medische (en arbeidskundige) grondslag waarop dat besluit berust opnieuw in de volle omvang kan aanvechten. Nu er op dit punt geen geschil meer bestaat tussen partijen, kan appellants grief met betrekking tot de medische grondslag van het besluit verder onbesproken blijven.
Met betrekking tot de proceskostenveroordeling overweegt de Raad het volgende.
Gebleken is dat appellant in eerste aanleg geen gronden heeft ingediend tegen de hoogte van het bij het bestreden besluit toegekende bedrag voor de kosten gemaakt voor het rapport van de orthopedisch chirurg Schreuder. De pas ter zitting van de Raad aangevoerde grief valt daarom buiten de omvang van het geding in hoger beroep. De Raad zal deze grief derhalve niet behandelen.
De gemachtigde van appellant heeft in haar hoger beroepschrift en ter zitting van de Raad op 3 april 2007 op uitvoerige wijze getracht de Raad er wederom van te overtuigen dat het rapport van mevrouw Verhage met toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed behoort te worden. Zij blijft bij haar stelling dat de rapporten van mevrouw Verhage aangemerkt dienen te worden als rapporten van een medisch deskundige in de zin van voornoemd besluit.
De door de gemachtigde aangedragen argumenten treffen geen doel. De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 april 2005, LJN: AT4323 en in zijn uitspraken van 16 maart 2007, LJN: BA1360, BA1394, BA1460, BA1751 uitgemaakt dat én waarom in geschillen betreffende de arbeidsongeschiktheid de rapporten van mevrouw Verhage, niet als rapporten van een medische deskundige voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad verwijst dan ook naar deze uitspraken. Ter aanvulling op deze uitspraken overweegt de Raad dat het tot de exclusieve taak van de rechter behoort om in geschillen een bindende wetsuitleg te geven. Als zodanig is het de taak van de rechter om in het kader van een verzoek om vergoeding van kosten op de voet van de artikelen 7:15 of 8:75 van de Awb, uitleg te geven aan het begrip (medisch) deskundige in de zin van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het vorenstaande staat er overigens niet aan in de weg dat, zoals trouwens al in de uitspraak van 13 april 2005 naar voren komt en uitvoerig is neergelegd in de uitspraak van de Raad van 13 juli 2005, LJN: AT9828, het een belanghebbende te allen tijde vrij staat om in een geschil betreffende de arbeidsongeschiktheid zelf medische gronden aan te voeren, of zich ter formulering van deze gronden te laten adviseren door een derde, bijvoorbeeld een alternatief genezer als mevrouw Verhage. Het formuleren van medische gronden is immers niet exclusief voorbehouden aan reguliere artsen. Daarmee is echter niet gezegd dat geschriften als die, welke van mevrouw Verhage afkomstig zijn, het resultaat zijn van en gelijk gesteld kunnen of moeten worden met rapportages van medische deskundigen, zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
In verband hiermee merkt de Raad, zijn vaste jurisprudentielijn doortrekkend dat de rechter niet op alle aangevoerde argumenten hoeft in te gaan, - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 1998, LJN: ZB7563, AB 1999/32 - op dat voormelde mogelijkheid niet meebrengt dat het Uwv gehouden is om op alle door of namens een belanghebbende aangevoerde medische argumenten afzonderlijk in te gaan.
Het verzoek om schadevergoeding wijst de Raad af, reeds omdat dit onderdeel van het verzoek niet is onderbouwd. Voorzover het verzoek ziet op de vergoeding van de wettelijke rente en deze nog niet door het Uwv is vergoed, zal het Uwv daarover alsnog een besluit dienen te nemen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter, C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.J. Janssen.
MK