ECLI:NL:CRVB:2007:BA5313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2846 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Assen van 3 april 2006, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 mei 2007 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen deze eerdere beslissing. Appellant had verzet aangetekend omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht pas op 9 november 2006 was bijgeschreven, terwijl de termijn voor betaling op 28 augustus 2006 eindigde. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van de betaling geen inkomsten had en afhankelijk was van hulp van familie en vrienden. Hij heeft ook aangegeven contact te hebben gehad met de griffie van de Raad. De Raad oordeelt dat appellant niet tijdig om uitstel van betaling heeft verzocht en dat de omstandigheden die hij aanvoert niet afdoen aan de verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het verzet ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier J.J. Janssen.

Uitspraak

06/2846 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 april 2006, kenmerk 04/627 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 7 november 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 7 november 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2007 waar appellant in persoon is verschenen en waar het Uwv zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 7 november 2006 berust hierop, dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij brief van 31 juli 2006 gestelde termijn, welke eindigde op 28 augustus 2006, is bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie is betaald. Het verschuldigde griffierecht is eerst op 9 november 2006 op de rekening van de Raad bijgeschreven.
In het verzetschrift en ter zitting heeft appellant aangegeven dat hij ten tijde van de uitnodiging van het griffierecht geen inkomsten had en dat hij van de hulp van familie en vrienden leefde. Ter zitting heeft appellant nog aangegeven telefonisch contact te hebben gehad met de griffie van de Raad.
De Raad oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat het griffierecht niet tijdig is betaald. Vast staat voorts dat appellant niet binnen de termijn waarbinnen het griffierecht betaald diende te worden de Raad om uitstel van betaling heeft verzocht. De omstandigheden die appellant in het verzet - voor het eerst - heeft aangevoerd doen hieraan niet af.
De Raad is voorts niet gebleken van omstandigheden waardoor appellant niet in staat zou zijn geweest het griffierecht tijdig te voldoen dan wel een verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht in te dienen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.J. Janssen.
RB2504