ECLI:NL:CRVB:2007:BA5128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en medische grondslag in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat en dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. de Vink, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WAO-uitkering met ingang van 20 januari 2004 heeft ingetrokken. Tijdens de zitting op 30 maart 2007 heeft appellante aanvullende medische informatie ingediend, waar het Uwv op heeft gereageerd met commentaar van de bezwaarverzekeringsarts M. Keus.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat de verzekeringsartsen haar medische beperkingen hebben onderschat. De Raad concludeert dat de betrokken verzekeringsartsen een goed beeld hebben gehad van de belastbaarheid van appellante en dat de medische beperkingen correct zijn vastgesteld. De Raad heeft ook overwogen dat er geen noodzaak is voor aanvullend neurologisch of psychiatrisch onderzoek, zoals door appellante is verzocht.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berust. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inschatting van de mogelijkheden van appellante voor arbeid, en concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2007.