ECLI:NL:CRVB:2007:BA5089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2812 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als cateringmedewerkster werkte, viel op 30 januari 1995 uit met psychische klachten. Na een wachttijd van 52 weken ontving zij een volledige WAO-uitkering, die op 10 juni 2003 werd ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing op 29 maart 2005, waarbij werd opgemerkt dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank baseerde haar oordeel op een medische expertise van psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch, die door het Uwv was ingeschakeld.

Tijdens de zitting op 30 maart 2007 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door W.R. Bos. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet kon slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en merkte op dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die niet al door de rechtbank waren verworpen. De Raad benadrukte dat de relevante situatie voor deze procedure de datum van 10 juni 2003 was, en dat latere ontwikkelingen in de gezondheid van appellante niet van belang waren voor de beoordeling van de zaak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger, op 11 mei 2007.

Uitspraak

05/2812 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 maart 2005, 04/1022 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij schrijven van 12 mei 2005 heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, namens appellante hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2007. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als cateringmedewerkster totdat zij op 30 januari 1995 uitviel met psychische klachten. Na voltooiing van de wachttijd van 52 weken heeft het Uwv haar een volledige WAO-uitkering toegekend. De uitkering is bij besluit van 14 april 2003, per 10 juni 2003 ingetrokken. Het door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 augustus 2004 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Groningen heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe overwogen dat er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Bij de totstandkoming van dit oordeel heeft een rol gespeeld dat het Uwv psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch een medische expertise heeft laten uitbrengen, zodat niet gezegd kan worden dat het Uwv op onzorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat - nu de beperkingen juist zijn vastgesteld - appellantes grief dat zij de geduide functies niet kan verrichten faalt.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen is dat het beroep tegen het bestreden besluit niet kon slagen. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellante heeft in hoger beroep geen andere gronden naar voren gebracht die niet al door de rechtbank zijn verworpen.
Het gegeven dat appellante per 10 december 2003 wederom volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, leidt niet tot een ander oordeel. Van belang in deze procedure is de situatie zoals die was op de in geding zijnde datum van 10 juni 2003. De situatie zoals die voor of na die datum was, is voor dit geding in beginsel niet relevant.
Van de zijde van het Uwv is overigens op deugdelijke wijze toegelicht dat op
10 juni 2003 en daarna sprake is geweest van een tijdelijke verbetering van de gezondheidssituatie van appellante.
Gelet op het bovenstaande faalt het hoger beroep.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM