ECLI:NL:CRVB:2007:BA5089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als cateringmedewerkster werkte, viel op 30 januari 1995 uit met psychische klachten. Na een wachttijd van 52 weken ontving zij een volledige WAO-uitkering, die op 10 juni 2003 werd ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing op 29 maart 2005, waarbij werd opgemerkt dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank baseerde haar oordeel op een medische expertise van psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch, die door het Uwv was ingeschakeld.
Tijdens de zitting op 30 maart 2007 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door W.R. Bos. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet kon slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en merkte op dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die niet al door de rechtbank waren verworpen. De Raad benadrukte dat de relevante situatie voor deze procedure de datum van 10 juni 2003 was, en dat latere ontwikkelingen in de gezondheid van appellante niet van belang waren voor de beoordeling van de zaak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger, op 11 mei 2007.