ECLI:NL:CRVB:2007:BA5009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- A. Kovács
- Rechtspraak.nl
Heropening toekenning WAO-uitkering na detentie en gelijkstelling met periode van vrijheidsbeneming
In deze zaak gaat het om de heropening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1 december 1997 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant raakte op 20 december 2002 in detentie, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn uitkering per die datum introk. Na vrijspraak op 15 maart 2004 door de rechtbank Amsterdam, werd appellant voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Het Uwv heropende de uitkering per 15 maart 2004, maar appellant stelde dat de periode van detentie in een huis van bewaring niet gelijkgesteld kon worden met detentie, en dat hij recht had op een eerdere heropening van zijn uitkering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die oordeelde dat de vrijheidsbeneming van appellant niet onterecht was en dat de heropening van de uitkering correct was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en dat de eerdere beslissing van de rechtbank voldoende onderbouwd was. De Raad ging niet in op de toetsing aan het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid, omdat het hier ging om de fase vóór de strafrechtelijke veroordeling. Ook het beroep op artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) werd verworpen, omdat dit niet feitelijk was onderbouwd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, met A. Kovács als griffier, en vond plaats op 19 april 2007. De zitting had eerder plaatsgevonden op 5 april 2007, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.L.J. Schilt-Thissen, en het Uwv door mr. H. van Buren.