ECLI:NL:CRVB:2007:BA4796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7401 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld aan WSW-werknemer en de beoordeling van arbeidsmaatstaf in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had op 9 december 2004 geoordeeld dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsmaatstaf voor een WSW-werknemer, die zich ziek had gemeld, een onjuiste maatstaf had gehanteerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid de maatstaf vormt voor de beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW). De Raad stelt dat, ook al verricht de betrokkene werkzaamheden in WSW-verband, de specifieke omstandigheden van de laatstelijk verrichte arbeid in aanmerking moeten worden genomen.

De betrokkene, die sinds 30 mei 2002 als cleanroom-medewerker I werkzaam was, meldde zich op 21 oktober 2002 ziek. Het Uwv weigerde hem een uitkering op basis van de Ziektewet, omdat hij volgens hen op 12 maart 2003 hersteld was. De rechtbank oordeelde echter dat de betrokkene niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, en dit oordeel werd ondersteund door rapporten van een psychiater en een arbeidsdeskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht het rapport van de arbeidsdeskundige heeft gevolgd en dat de betrokkene op basis van zijn psychische problematiek niet in staat was om de functie van cleanroom-medewerker I uit te oefenen.

De Raad wijst erop dat de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van de betrokkene niet alleen afhankelijk is van zijn concentratievermogen, maar ook van de specifieke eisen die aan de functie worden gesteld, zoals het werken onder druk en het voldoen aan deadlines. De Raad concludeert dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 644,-.

Uitspraak

04/7401 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 9 december 2004, 03/583 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.H.F. Terpstra, werkzaam bij het Bureau Drenthe van Rechtshulp Noord, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2007. Namens appellant is verschenen mr. Th. Martens. Namens betrokkene is verschenen mr. L.A.A. Ongenae, interimjurist bij Rechtshulp Noord.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene was sedert 30 mei 2002 in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) werkzaam bij [[berdijfsnaam]snaam] te Assen (hierna: [berdijfsnaam]) in de functie van cleanroom-medewerker I voor 36 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 21 oktober 2002 heeft hij zich ziek gemeld. Per 30 november 2002 is het arbeidscontract van rechtswege geëindigd.
Op 5 maart 2003 is betrokkene in het kader van de Ziektewet (ZW) onderzocht door een verzekeringsarts die hem per 12 maart 2003 hersteld verklaarde voor de laatstelijk verrichte arbeid. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 5 maart 2003 geweigerd betrokkene vanaf 12 maart 2003 uitkering ingevolge de ZW te verstrekken. Bij besluit van 3 juni 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 maart 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft betrokkene laten onderzoeken door psychiater C.J.F. Kemperman en een arbeidsplaatsonderzoek laten instellen door arbeidsdeskundige S. Brouwer. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard op de grond dat appellant bij zijn beoordeling is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid, het bestreden besluit vernietigd, opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van de maatstaf arbeid het rapport van de arbeidsdeskundige Brouwer heeft gevolgd. Appellant is van oordeel dat bij een ZW-beoordeling van een WSW-werknemer voor de maatstaf arbeid dient te worden uitgegaan van de WSW-norm, die inhoudt dat de arbeid dient te zijn aangepast aan de mogelijkheden van de werknemer. Indien de betrokkene uitvalt omdat de aangeboden arbeid voor hem te zwaar is, betekent dit dat de WSW-werkgever zich niet houdt aan de WSW-norm. In dat geval dienen de gevolgen van de uitval voor risico van de werkgever te komen. Appellant stelt zich voorts op het standpunt dat betrokkene met zijn beperkingen de functie van cleanroom-medeweker I op
12 maart 2003 kon verrichten. In dit verband heeft appellant aangevoerd dat Brouwer de arbeidsbeperkingen van betrokkene en de belastingen in de functie cleanroom-medewerker in WSW-verband onjuist heeft geïnterpreteerd.
De Raad oordeelt als volgt.
Ingevolge de jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW, te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat ook ingeval de betrokkene werkzaamheden in WSW-verband verricht, de laatstelijk voor de uitval feitelijk verrichte arbeid, inclusief de daarbij optredende specifieke omstandigheden, de maatstaf vormt waaraan in het kader van de ZW dient te worden getoetst. Alleen wanneer de arbeidsrelatie ten tijde van de ziekmelding reeds is beëindigd en een persoon zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek meldt, kunnen bij de bepaling van de maatstaf arbeid de specifieke met het werk bij de voormalige werkgever samenhangende omstandigheden buiten beschouwing worden gelaten.
In het onderhavige geval is betrokkene uitgevallen toen er nog een dienstverband was. Blijkens de door Brouwer na een gesprek met de werkleider van [berdijfsnaam] opgestelde werkbeschrijving is de cleanroom-medewerker I werkzaam in een afgesloten schone ruimte. De medewerkers moeten speciale kleding dragen en een sluis passeren om de schone werkruimte te kunnen betreden. Op de afdeling worden slangsets gemaakt ten behoeve van de medische sector. De werkzaamheden houden in:
- het verrichten van seriematige werkzaamheden;
- het visueel controleren van de te assembleren onderdelen op ongerechtigheden c.q. materiaalfouten;
- het samenstellen van verschillende onderdelen, de producten worden geassembleerd met oplosmiddelen of alcohol;
- producten in laminair-flowkasten assembleren ten behoeve van apothekers.
Per dag is er 2 x 20 minuten pauze inclusief het verlaten/betreden van de speciale ruimte en naar het toilet gaan. Tussen de middag is er 35 minuten pauze.
De medewerker moet zich minimaal 1 uur goed kunnen concentreren. Daarna mag er maximaal 5 minuten worden gesproken met een collega.
Ongeveer 1 maal in de 3-4 weken is er sprake van een piek. Een opdrachtgever geeft dan een bestelling door die op zeer korte termijn geleverd moet worden. Omdat er regelmatig pieken zijn, is er ook sprake van een verhoogd handelingstempo en het halen van deadlines.
De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan vorenstaande werkbeschrijving van de functie cleanroom-medewerker I en de in die functie voorkomende werkbelasting.
Voorts stelt de Raad vast dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld dat tussen partijen niet meer in geschil was dat betrokkene op basis van de door Kemperman en Brouwer uitgebrachte rapporten van respectievelijk 5 december 2003 en 26 april 2004 op 12 maart 2003 niet in staat was de werkzaamheden verbonden aan de functie van cleanroom-medewerker I te verrichten. Uit het aanvullend beroepschrift van 28 februari 2005 blijkt evenwel dat appellant zich in deze vaststelling toch niet kan vinden. Onder verwijzing naar de door Kemperman opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft appellant een nadere toelichting gegeven op de betekenis van de aspecten concentratievermogen en productiepieken en zijn standpunt gehandhaafd dat betrokkene op 12 maart 2003 de werkzaamheden van een cleanroom-medewerker I kon verrichten.
De Raad volgt dit standpunt niet. Blijkens de FML is betrokkene op onderdeel 1, Persoonlijk functioneren, beperkt ten aanzien van, onder meer, werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Ten aanzien van concentreren is voor betrokkene geen beperking aangegeven. Conform de normaalwaarde moet betrokkene zich tenminste een halfuur kunnen concentreren op één informatiebron.
Brouwer heeft geconcludeerd dat de belasting in de functie cleanroom-medewerker I op de aspecten concentreren (minimaal 1 uur achtereen geconcentreerd werken), productiepieken, het halen van deadlines en verhoogd handelingstempo voor betrokkene te zwaar is zodat hij ten tijde in geding die arbeid niet kon verrichten.
De Raad ziet in hetgeen appellant schriftelijk en ter zitting heeft ingebracht onvoldoende aanleiding om de conclusie van Brouwer niet te volgen. In dat verband acht de Raad doorslaggevend dat blijkens de door de reïntegratiedeskundige van [berdijfsnaam] aan Brouwer verstrekte informatie betrokkene als gevolg van zijn psychische problematiek zich niet een uur achtereen kon concentreren. Dat Kemperman heeft aangegeven dat betrokkene zich minimaal een half uur achtereen op één informatiebron kan concentreren, impliceert niet dat hij dan ook minimaal een uur achtereen geconcentreerd kan werken.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en
C.P.M. van de Kerkhof en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.J. Janssen.