ECLI:NL:CRVB:2007:BA4796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- C.P.M. van de Kerkhof
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld aan WSW-werknemer en de beoordeling van arbeidsmaatstaf in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had op 9 december 2004 geoordeeld dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsmaatstaf voor een WSW-werknemer, die zich ziek had gemeld, een onjuiste maatstaf had gehanteerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid de maatstaf vormt voor de beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW). De Raad stelt dat, ook al verricht de betrokkene werkzaamheden in WSW-verband, de specifieke omstandigheden van de laatstelijk verrichte arbeid in aanmerking moeten worden genomen.
De betrokkene, die sinds 30 mei 2002 als cleanroom-medewerker I werkzaam was, meldde zich op 21 oktober 2002 ziek. Het Uwv weigerde hem een uitkering op basis van de Ziektewet, omdat hij volgens hen op 12 maart 2003 hersteld was. De rechtbank oordeelde echter dat de betrokkene niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, en dit oordeel werd ondersteund door rapporten van een psychiater en een arbeidsdeskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht het rapport van de arbeidsdeskundige heeft gevolgd en dat de betrokkene op basis van zijn psychische problematiek niet in staat was om de functie van cleanroom-medewerker I uit te oefenen.
De Raad wijst erop dat de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van de betrokkene niet alleen afhankelijk is van zijn concentratievermogen, maar ook van de specifieke eisen die aan de functie worden gesteld, zoals het werken onder druk en het voldoen aan deadlines. De Raad concludeert dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 644,-.