ECLI:NL:CRVB:2007:BA4624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.G. Treffers
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 4 mei 2004 zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na zijn ziekmelding op 2 november 2001 wegens rug- en knieklachten, met ingang van 1 november 2002 geen recht had op een WAO-uitkering omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de onderzoeken door de (bezwaar-)verzekeringsarts onzorgvuldig waren, wat leidde tot een onjuist medisch oordeel over zijn beperkingen.
De rechtbank oordeelde dat de argumenten van appellant, waaronder de duur van zijn klachten en medicijngebruik, niet voldoende waren om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. De rechtbank hechtte ook geen waarde aan het rapport van het Instituut Psychosofia, omdat dit niet voldeed aan de eisen van reguliere geneeskunde. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant haar bezwaren tegen het verzekeringsgeneeskundig onderzoek opnieuw naar voren gebracht en aanvullende rapportages ingediend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische informatie die door appellant was ingediend, geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de eerdere beoordeling door de (bezwaar-)verzekeringsarts. De Raad benadrukte dat de eigen mening van appellant en zijn gemachtigde niet voldoende werd ondersteund door medische gegevens van artsen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.