ECLI:NL:CRVB:2007:BA4617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1336 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 20 januari 2005 zijn beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant bij het verrichten van arbeid zorgvuldig was uitgevoerd door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Appellant was van mening dat hij door zijn gebreken niet in staat was om volledig te werken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 april 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant op de datum in geding, 23 december 2002, in staat was om de hem voorgehouden functies te vervullen. De Raad stelde vast dat appellant geen medische stukken had overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad ging er tevens van uit dat appellant in hoger beroep opnieuw een urenbeperking wilde bepleiten, gebaseerd op rapportages van zijn psychiater en neuroloog. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de bezwaarverzekeringsartsen goed gemotiveerd hadden aangegeven waarom zij geen aanleiding zagen om de mening van de specialisten te volgen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

05/1336 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2005, 04/166 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv )
Datum uitspraak: 27 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2007.
Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 november 2002 is de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 december 2002 ingetrokken.
Bij besluit van 29 december 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard waarbij zij heeft geoordeeld dat het onderzoek naar de beperkingen die appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid zorgvuldig is geweest gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hun standpunten hebben onderbouwd.
Appellant moet in staat worden geacht met ingang van 23 december 2002 gangbare arbeid te verrichten. De rechtbank is tevens van oordeel dat de aan de voorgehouden functies verbonden belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is met zijn gebreken volledig te werken.
De Raad stelt vast dat appellant geen medische stukken ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat, heeft overgelegd.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden om de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Hij stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake.
De Raad gaat ervan uit dat appellant bedoeld heeft in hoger beroep opnieuw een urenbeperking te bepleiten, die hij ontleent aan de door hem in bezwaar overgelegde rapportage van de psychiater M. Kazemier en de neuroloog A.G.M. van Vliet alsmede het in beroep overgelegde aanvullende schrijven van de neuroloog Van Vliet van 6 oktober 2004.
Ook met betrekking tot deze grief onderschrijft de Raad de overwegingen die de rechtbank hebben geleid tot het oordeel dat de bezwaarverzekeringsartsen goed gemotiveerd hebben aangegeven waarom zij geen reden zien zich te conformeren aan de mening van genoemde specialisten.
Uitgaande van het door de bezwaarverzekeringsarts op 5 november 2003 bijgestelde belastbaarheidspatroon overweegt de Raad derhalve, met de rechtbank, dat appellant op de datum in geding, 23 december 2002, in staat kon worden geacht tot het vervullen van de hem voorgehouden functies.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J.G. Treffers en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 april 2007.
(get) J. Janssen.
(get) M.C.T.M. Sonderegger.