ECLI:NL:CRVB:2007:BA4591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2529 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 april 2007 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. I.G.M. van Gorkum, stelde dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat en dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de urenbeperking die door reumatoloog De Beus werd voorgestaan. Ter onderbouwing werd een brief van reumatoloog H.M.J. Hulsmans overgelegd, waarin hij aangaf dat appellant in augustus 2003 veel beperkingen had en niet in staat was om hele dagen te werken.

De Raad oordeelde dat de rechtbank de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, terecht in medisch opzicht passend achtte. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J.G. Treffers en M. Greebe als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger uitgesproken. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 16 maart 2007, waarbij appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.

Uitspraak

05/2529 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 29 maart 2005, 04/198 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 27 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum voornoemd.
Het Uwv was vertegenwoordigd door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 juli 2003 is de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 augustus 2003 ingetrokken.
Bij besluit van 8 december 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Het namens appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportages van 17 september 2004 en 5 november 2004, uitgebracht door de door haar geraadpleegde deskundige, de reumatoloog W.M. de Beus. De Beus is tot de conclusie gekomen dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te verrichten, zij het op dit moment tot een maximum van halve dagen gezien de geconstateerde hoge ontstekingsactiviteit in de linker enkel.
Ten aanzien van de door de deskundige gestelde urenbeperking van 4 uur per dag volgt de rechtbank de conclusie van de deskundige niet. Naar het oordeel van de rechtbank is deze urenbeperking in sterke mate gerelateerd aan de situatie van appellant ten tijde van het verrichte onderzoek en niet aan de datum in geding.
In hoger beroep heeft appellant het in beroep ingenomen standpunt herhaald dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat. Voorts is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de urenbeperking die door de reumatoloog De Beus wordt voorgestaan. Ter onderbouwing van deze stelling is een brief van de behandelend reumatoloog H.M.J. Hulsmans van 20 april 2005 overgelegd, waarin deze aangeeft dat het hem duidelijk is dat appellant ook in augustus 2003 dusdanig veel beperkingen had, dat het onmogelijk voor hem was om hele dagen te werken.
De Raad overweegt het volgende.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond is voor twijfel aan de door de verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellant. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake.
De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde in dit geding van belang. Er bestaat dus geen aanleiding om opnieuw een reumaloloog als externe medische deskundige te benoemen, zoals in hoger beroep namens appellant bepleit.
Ook de Raad leidt uit de door de reumatoloog De Beus gebezigde bewoordingen af dat de verhoogde ziekte-activiteit die hij ten tijde van zijn onderzoek in september 2004 heeft geconstateerd, de aanleiding vormde voor het advies appellant maximaal halve dagen te laten werken. In aanmerking nemend dat de bezwaarverzekeringsarts die appellant op 3 december 2003 heeft onderzocht, expliciet heeft vastgesteld dat er op dat moment geen noodzaak was voor het stellen van een urenbeperking, acht de Raad het aannemelijk dat er zich in het onderhavige geval een verslechtering in de toestand van appellant heeft voorgedaan, waarvan op 12 augustus 2003 en op 3 december 2003 nog geen sprake was.
Aan de brief van de reumatoloog Hulsmans kan de Raad niet die betekenis hechten die appellant daaraan kennelijk toegekend wil zien.
Reeds de omstandigheid dat het hier een behandelend arts betreft, die bovendien in zijn brief van 24 april 2002 aan de gemachtigde van appellant heeft afgezien van het geven van commentaar op de voorgehouden functies met hun belastingen omdat dat niet tot zijn expertise behoort, maakt dat zijn achteraf ingenomen standpunt niet als doorslaggevend kan worden aangemerkt.
De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies terecht in medisch opzicht passend heeft geacht.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J.G. Treffers en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 april 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL