ECLI:NL:CRVB:2007:BA4533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering voorschot WAO-uitkering door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2005, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze toe te kennen. Het Uwv stelde dat appellant na de wettelijke wachttijd van 52 weken op 27 november 2001 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Daarnaast had het Uwv een bedrag van € 4.200,68 teruggevorderd dat onverschuldigd aan appellant was betaald over de periode van 28 november 2001 tot en met 30 april 2002.
Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv geen aanleiding had moeten vinden om terug te vorderen, omdat hij door psychische problemen niet in staat was om zijn situatie te beoordelen en hij geen mogelijkheid had om bijstand aan te vragen. De Centrale Raad van Beroep verwijst naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden en oordeelt dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad stelt vast dat het Uwv op grond van artikel 57 van de WAO gehouden is om hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen, maar dat er in dit geval geen dringende redenen zijn aangevoerd die een beroep op terugvordering rechtvaardigen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door R.C. Stam en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2007, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier.