ECLI:NL:CRVB:2007:BA4533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4614 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot WAO-uitkering door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2005, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze toe te kennen. Het Uwv stelde dat appellant na de wettelijke wachttijd van 52 weken op 27 november 2001 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Daarnaast had het Uwv een bedrag van € 4.200,68 teruggevorderd dat onverschuldigd aan appellant was betaald over de periode van 28 november 2001 tot en met 30 april 2002.

Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv geen aanleiding had moeten vinden om terug te vorderen, omdat hij door psychische problemen niet in staat was om zijn situatie te beoordelen en hij geen mogelijkheid had om bijstand aan te vragen. De Centrale Raad van Beroep verwijst naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden en oordeelt dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad stelt vast dat het Uwv op grond van artikel 57 van de WAO gehouden is om hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen, maar dat er in dit geval geen dringende redenen zijn aangevoerd die een beroep op terugvordering rechtvaardigen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door R.C. Stam en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2007, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier.

Uitspraak

05/4614 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2005, 04/3308 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007, waar namens appellant is verschenen mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij besluit van 18 april 2002 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat appellant, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op 27 november 2001 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft het Uwv van appellant teruggevorderd een bedrag van € 4.200,68 ter zake van hetgeen over de periode van 28 november 2001 tot en met 30 april 2002 onverschuldigd aan voorschotten aan appellant was betaald.
Bij besluit van 18 oktober 2004 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant het standpunt herhaald dat het Uwv aanleiding had moeten vinden om wegens dringende redenen van terugvordering af te zien. Gesteld is dat appellant geen mogelijkheid had om bijstand aan te vragen, dat appellant vanwege psychische problemen niet in staat was om zijn situatie te beoordelen en dat dit heeft geleid tot een moeilijke financiële situatie.
In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
Op grond van artikel 57 van de WAO is het Uwv gehouden hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Uit deze bepaling volgt verder dat op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien. Volgens vaste jurisprudentie kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale consequenties die een terugvordering voor een betrokkene heeft. Appellant heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een beroep op dringende redenen als vorenbedoeld rechtvaardigen.
Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
MR