ECLI:NL:CRVB:2007:BA4489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1640 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de weigering van uitkering door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 22 februari 2005 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 juni 2004, waarin het Uwv zijn eerdere beslissing van 1 december 2003 handhaafde om een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te weigeren. De reden voor deze weigering was dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% zou zijn, wat betekent dat zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering.

Tijdens de zitting op 23 maart 2007, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. De Raad voor de Rechtspraak heeft de beroepsgronden van appellante herhaald, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de zaak terecht ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de belastbaarheid van appellante per 24 september 2003 correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, hoewel niet volledig in lijn met de vereisten, voldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. Appellante had geen medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts niet in twijfel getrokken konden worden. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om gangbare arbeid te verrichten en dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld.

Uitspraak

05/1640 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2005, 04/1742 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007, waar appellante is verschenen bijgestaan door mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 3 juni 2004 (bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 1 december 2003 strekkende tot de weigering van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering per 24 september 2003 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft de beroepsgronden, waarbij appellante eiseres en het Uwv verweerder is genoemd, als volgt verworpen:
" Eiseres stelt zich op het standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Inzake het door eiseres aangevoerde dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundig onderzoek bevat geen schriftelijke weergave van een door de verzekeringsarts verricht lichamelijk onderzoek. Derhalve voldoet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aan het vereiste in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit dat de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek schriftelijk zijn vastgelegd.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en voldoende deugdelijk is gemotiveerd nu de verzekeringsarts informatie van de behandelende sector (de huisarts en de neuroloog) ten grondslag heeft gelegd aan haar oordeel. Daarnaast acht de rechtbank van belang het feit dat eiseres geen medische informatie (bijvoorbeeld uit de behandelende sector) heeft overgelegd die een ander licht werpt op haar gezondheidstoestand per 24 september 2003 en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. Wat betreft het beroep van eiseres op de door mevrouw Verhage uitgebrachte rapportage overweegt de rechtbank dat zij, nog daargelaten dat het hier gaat om de zienswijze van een niet-medicus, daaraan niet die betekenis kan hechten die eiseres daaraan toegekend wil zien. De rechtbank heeft hierbij laten wegen dat de inhoud van die, met toepassing van een in de reguliere geneeskunde niet gangbare onderzoekswijze opgemaakte rapporten geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat eiseres op de datum hier in geding op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat was arbeid te verrichten die rekening hield met de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts voor haar waren vastgesteld.
Uit het rapport van de verzekeringsarts en de door hem opgestelde Functionele MogelijkhedenLijst blijkt dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de fysieke klachten van eiseres door beperkingen aan te nemen ten aanzien van frequent buigen, tillen of dragen en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen feiten of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan meer beperkingen aangenomen dienen te worden dan de verzekeringsarts heeft gedaan.
Bij beoordeling van de stelling van eiseres dat de verzekeringsarts verplicht was aanvullende informatie in te winnen bij de Riagg, dient voorop te worden gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (Centrale Raad van Beroep) de verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelende sector is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet waarvan een effect op de belastbaarheid van betrokkene te verwachten is of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt over diens beperkingen heeft. De verzekeringsarts was in het onderhevige geval niet verplicht aanvullende informatie in te winnen bij de Riagg, omdat niet is gesteld of gebleken dat het Riagg een (beredeneerd) afwijkend standpunt heeft over de beperkingen van eiseres. Bovendien blijkt uit de door eiseres overgelegde afsprakenkaarten ook niet dat eiseres op of omstreeks de datum in geding onder behandeling was bij de Riagg.
De rechtbank ziet op grond van al het voorgaande geen reden de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. Haar is niet gebleken dat de (bezwaar)verzekeringsarts bij het opstellen van zijn rapportage een onjuist dan wel onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres en van de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid.
(…)
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen zijn om het standpunt van de arbeidsdeskundige voor onjuist te houden, moet aangenomen worden dat de aan de geduide functies verbonden arbeid gangbaar is en binnen de medische beperkingen van eiseres blijven. De rechtbank merkt hierbij op dat het bij uitstek de specifieke deskundigheid en taak van de arbeidsdeskundige is conclusies uit de medische beperkingen te trekken.
Nu moet worden geconcludeerd dat de beperkingen van eiseres correct zijn vastgesteld en dat eiseres - ondanks deze beperkingen - in staat is zich met gangbare arbeid een inkomen te verwerven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres nader heeft bepaald."
In hoger beroep zijn de eerdere beroepsgronden herhaald. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen in hoger beroep van de zijde van appellante nog naar voren is gebracht heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat haar belastbaarheid per 24 september 2003 niet juist zou zijn vastgesteld. De Raad ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit dan ook terecht ongegrond verklaard. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
MR