ECLI:NL:CRVB:2007:BA4484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4499 WAO + 06-6185 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten niet-juridische deskundige in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd behandeld. Het Uwv had in 2001 geweigerd om appellante een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Na verschillende rechtsprocedures, waarbij eerdere besluiten van het Uwv door de rechtbank werden vernietigd, heeft het Uwv uiteindelijk in 2005 een WAO-uitkering aan appellante toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

Echter, het Uwv weigerde de kosten te vergoeden die verbonden waren aan rapportages van een niet-juridische deskundige, mevrouw Verhage van Psychosofia. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 juli 2006 het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Het Uwv heeft vervolgens opnieuw geweigerd om de kosten te vergoeden, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht geen vergoeding heeft gegeven voor de kosten van de rapportages van Psychosofia. De Raad oordeelde dat het Uwv niet tegen beter weten in heeft gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2006 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

06/4499 en 06/6185 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2006, 06/220,
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De gronden voor het hoger beroep zijn tot twee maal aangevuld.
Het Uwv heeft een gewijzigd besluit van 27 oktober 2006 ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 maart 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
Bij besluit van 8 juni 2001 heeft het Uwv geweigerd om appellante in aansluiting op de wettelijke wachttijd met ingang van 4 juli 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Het hiertegen ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 5 november 2002 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank in haar uitspraak van 5 augustus 2003 gegrond verklaard.
Ter uitvoering van de uitspraak van 5 augustus 2003 heeft het Uwv op 16 september 2003 andermaal op het bezwaar beslist en appellante met ingang van 4 juli 2001 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Ook het besluit van 16 september 2003 is door de rechtbank vernietigd, namelijk in haar uitspraak van 28 mei 2004.
Ook het ter uitvoering van de uitspraak genomen besluit van 4 maart 2005, waarbij aan appellante per 4 juli 2001 opnieuw een WAO-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% kan geen genade vinden bij de rechtbank; bij uitspraak van 24 oktober 2005 wordt ook dit besluit vernietigd.
Ter uitvoering van de uitspraak van 24 oktober 2005 heeft het Uwv op 21 december 2005 andermaal beslist op het bezwaar van appellante. Het besluit van 8 juni 2001 is hierbij door het Uwv herroepen en aan appellante heeft hij ingaande 4 juli 2001 een WAO-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uwv heeft tevens de aan het bezwaar verbonden kosten tot een bedrag van € 145,64 vergoed. Dat betreft de kosten verbonden aan het opvragen van informatie bij de appellante behandelende artsen. Het Uwv heeft geweigerd de in verband met de rapportages door mevrouw Verhage, directrice van Instituut Psychosofia, Centrum voor Spirituele Geneeswijze en Spirituele Dans (Psychosofia) verbonden kosten te vergoeden.
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 21 december 2005. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de weigering om de aan de werkzaamheden van Psychosofia verbonden kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 december 2005 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar. De reden hiervoor is dat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de twee in bezwaar ingebrachte Psychosofia-rapporten en een drietal hangende beroep ingebrachte rapporten van Psychosofia. De laatste drie rapporten vallen onder het bereik van artikel 8:75 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv het besluit van 27 oktober 2006 genomen, waarbij andermaal is geweigerd om de aan de werkzaamheden van Psychosofia verbonden kosten te vergoeden. Het beroep wordt geacht zich mede uit te strekken tegen dit besluit.
Bij een afzonderlijke beoordeling van het besluit van 21 december 2005 heeft appellante geen belang, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor zover het beroep zich mede uitstrekt tot het besluit van 27 oktober 2006, overweegt de Raad het volgende.
In haar uitspraken van 28 mei 2004 en 24 oktober 2005 heeft de rechtbank over de toepassing van artikel 8:75 van de Awb een beslissing genomen. Deze beslissing heeft tevens betrekking op de drie in die beroepsprocedures overgelegde rapporten van Psychosofia. Nu appellante van die uitspraken niet in hoger beroep is gekomen, kan daartegen niet in dit geding met vrucht worden opgekomen.
De vergoeding van de twee in bezwaar overgelegde rapporten heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht geweigerd, reeds, nu niet kan worden gezegd dat het Uwv tegen beter weten in het besluit van 8 juni 2001 heeft genomen.
Een proceskostenveroordeling acht de Raad niet aangewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
CVG