ECLI:NL:CRVB:2007:BA4483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1624 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening WAO-besluiten wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2005. Appellante had een verzoek ingediend om terug te komen van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv had eerder, op 1 december 2003, het verzoek van appellante afgewezen en dit besluit werd in een daaropvolgend bezwaar op 24 mei 2004 bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste maatstaf had gehanteerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van de besluiten rechtvaardigden.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er nieuwe medische feiten waren die een herziening van de eerdere besluiten moesten rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt als reden om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat het verzoek om terug te komen van de besluiten moest worden afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante niet kon slagen.

Uitspraak

05/1624 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2005, 04/1659 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2007, waar namens appellante is verschenen mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 1 december 2003 heeft het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van zijn beslissingen ten aanzien van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gedurende de periode van 2 september 1997 tot en met 1 december 2003 afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Uwv een juiste maatstaf heeft gehanteerd door de vraag te stellen of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan de voormelde beslissingen niet in stand kunnen blijven.
In hoger beroep is namens appellante het standpunt herhaald dat er voldoende nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen die moeten leiden tot een herziening van de eerdere beslissingen van het Uwv.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb en dat het Uwv dan ook met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb bevoegd was om het verzoek om terug te komen van voormelde beslissingen af te wijzen. In hetgeen door mr. De Jonge is gesteld ziet de Raad geen grond te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Voor wat betreft de namens appellante ingebrachte rapporten van het Instituut Psychosofia verwijst de Raad nog naar zijn bij partijen bekende vaste jurisprudentie ter zake van gegevens afkomstig van dit instituut.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen zodat als volgt moet worden beslist.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
MR