ECLI:NL:CRVB:2007:BA4483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening WAO-besluiten wegens gebrek aan nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2005. Appellante had een verzoek ingediend om terug te komen van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv had eerder, op 1 december 2003, het verzoek van appellante afgewezen en dit besluit werd in een daaropvolgend bezwaar op 24 mei 2004 bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste maatstaf had gehanteerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van de besluiten rechtvaardigden.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er nieuwe medische feiten waren die een herziening van de eerdere besluiten moesten rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt als reden om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat het verzoek om terug te komen van de besluiten moest worden afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante niet kon slagen.