ECLI:NL:CRVB:2007:BA4459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5489 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en geschiktheid voor arbeid na heupoperatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 20 juli 2005 werd gedaan. Appellant, die als magazijnmedewerker bij de Aldi werkte, meldde zich op 25 maart 2002 ziek vanwege heupklachten en onderging in juli 2002 een operatie waarbij een volledige linker heupprothese werd geplaatst. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met de stelling dat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank in stand gehouden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep geen redenen heeft aangedragen om het bestreden besluit niet langer te handhaven. De Raad heeft de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Peters, die twijfels had over de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies, in zijn oordeelsvorming betrokken. De Raad oordeelt dat de geschiktheid van de geselecteerde functies in medisch opzicht voldoende is onderbouwd door het rapport van Peters, dat na de zitting van 12 december 2006 is overgelegd.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1127,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De uitspraak vond plaats op 1 mei 2007.

Uitspraak

05/5489 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 juli 2005, 04/1323 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2005 heeft het Uwv de Raad verzocht om toestemming om hangende de procedure in hoger beroep nader arbeidskundig onderzoek te doen.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft de Raad die toestemming geweigerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2006. Appellant is, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
Ter zitting heeft de gemachtigde Den Hartog een rapport van 11 december 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige
R.E.T. Peters overgelegd.
Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van de Raad en een afschrift van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Peters zijn vanwege de Raad bij brief van 10 januari 2007 aan mr. Strijbosch toegezonden met het verzoek om een reactie.
Bij faxbrief van 12 januari 2007 heeft mr. Strijbosch aan dit verzoek voldaan.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 maart 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich wederom laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde Den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft gewerkt als magazijnmedewerker bij de Aldi. Hij heeft zich op 25 maart 2002 ziek gemeld met heupklachten. Appellant is in juli 2002 aan de heup geopereerd, waarbij een volledige linker heupprothese is geplaatst.
Appellant wordt door het Uwv geschikt geacht om te werken in een aantal functies, die met behulp van het zogenaamde claim beoordelings- en borgingssysteem (CBBS) zijn geselecteerd.
Appellant is bij besluit van 30 september 2003 met ingang van 16 mei 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd onder overweging dat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet is.
Bij besluit van 7 april 2004, verder: het bestreden besluit, is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten. De door mr. Strijbosch aangevoerde bezwaren met betrekking tot appellants psychische gesteldheid, opleidingsniveau en gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal zijn verworpen.
Mr. Strijbosch heeft in hoger beroep zijn grieven dienaangaande herhaald.
Vervolgens heeft het Uwv in de brief van 12 december 2005 laten weten dat een in die brief niet met name genoemde bezwaararbeidsdeskundige twijfels zou hebben wat betreft de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies. Gevraagd is om toestemming om hangende de procedure nader arbeidskundig onderzoek te doen met betrekking tot mogelijk reeds bestaande arbeidsongeschiktheid bij de aanvang van appellants verzekering ingevolge de WAO.
Nadat dit verzoek was afgewezen heeft de gemachtigde Den Hartog ter zitting het rapport van een andere bezwaararbeidsdeskundige Peters van 11 december 2006 overgelegd. Deze bezwaararbeidsdeskundige heeft uitvoerig gemotiveerd betoogd waarom de functies ondanks signaleringen uit het CBBS voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
Mr. Strijbosch heeft in zijn reactie van 12 januari 2007 betoogd dat de hiervoor geschetste gang van zaken tot de conclusie moet leiden dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
Reeds op deze grond kunnen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit naar zijn mening niet in stand blijven. Volgens mr. Strijbosch zijn er geen gronden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt vast dat het Uwv in hoger beroep in geen enkel stadium van de procedure heeft aangegeven dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd. Er is slechts op enig moment in de procedure van de zijde van het Uwv twijfel geuit over de juistheid van de onderbouwing van dat besluit en om toestemming voor nader onderzoek verzocht.
De Raad ziet daarom geen grond om het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Peters niet bij zijn oordeelsvorming over de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te betrekken.
Daarbij laat de Raad wegen dat mr. Strijbosch na de zitting van de Raad van 12 december 2006 de gelegenheid is geboden om, ook inhoudelijk, op dat rapport te reageren, zodat appellant door het onverwacht ter zitting van de Raad overleggen van de rapportage van Peters niet in zijn processuele belangen is geschaad.
Wat betreft de inhoud van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende.
De Raad kan zich met oordeel van de rechtbank, dat de belastbaarheid van appellant door het Uwv niet is overschat, verenigen.
Hetgeen hierover van de zijde van appellant is aangevoerd maar niet met medische gegevens is onderbouwd heeft de Raad geen aanleiding gegeven anders te oordelen -ook niet wat betreft de psychische belastbaarheid- dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies met betrekking tot opleidingsniveau en kennis van het Nederlands volgt de Raad de rechtbank in zijn overwegingen dienaangaande in de aangevallen uitspraak. De grieven van appellants gemachtigde acht de Raad niet steekhoudend.
Wat betreft de geschiktheid van de functies in medisch opzicht moet de Raad evenwel vaststellen dat eerst in hoger beroep met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Peters van 11 december 2006 een zodanige onderbouwing van de geschiktheid van de geselecteerde functies in relatie tot de beperkingen die voortvloeien uit appellants heupbezwaren is gegeven, dat de onderhavige schatting met behulp van het CBBS met die rapportage een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid heeft verkregen.
Gelet op ’s Raads standpunt met betrekking tot het CBBS moet zulks tot de conclusie leiden dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, dat voor 1 juli 2005 is genomen, dienen te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 483,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1127,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 132,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) P.H. Broier.