ECLI:NL:CRVB:2007:BA4458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigde WAJONG-uitkering en schending van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigde WAJONG-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die in het verleden een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante, geboren in 1957, ontving een uitkering die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanwege inkomsten die zij vanaf 18 juli 1999 had verworven, heeft het Uwv in 2001 besloten om de uitkering over een bepaalde periode niet uit te betalen. Appellante heeft deze besluiten niet aangevochten, maar later, na een negatief besluit van het Uwv in 2004, beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen dringende redenen waren voor het Uwv om van terugvordering af te zien. Appellante had weliswaar financiële problemen, maar deze werden niet als zodanig aangemerkt dat het Uwv niet tot terugvordering kon overgaan. De Raad constateerde echter dat de behandeling van de zaak een periode van ongeveer zes jaar in beslag had genomen, wat in strijd was met de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad oordeelde dat de schending van deze termijn niet leidde tot verval van het recht van het Uwv om terug te vorderen, maar dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven vanwege deze schending.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoeden.