met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 maart 2007, 04/3556 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 april 2007
Namens appellante heeft L.A.M. de Groot Heupner, werkzaam bij De Groot Heupner B.V. te Wijchen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 24 november 2006 heeft de gemachtigde van appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het College te veroordelen in de proceskosten, alsmede tot vergoeding van wettelijke rente.
Het College heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Artikel 8:73a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener de aan te wijzen rechtspersoon bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ter zitting van 15 november 2006 heeft de Raad het initiatief genomen om tot een schikking tussen partijen te komen, inhoudende dat het College aan appellante een bedrag zal betalen van € 20.255,-- exclusief BTW (€ 24.103,45 inclusief BTW), welk bedrag overeenkomt met de kosten van de goedkoopste adequate woningaanpassing. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante zich, na telefonisch contact met appellante, met het schikkingsvoorstel akkoord verklaard. De gemachtigde van het College heeft aangegeven enige tijd nodig te hebben voor intern beraad. De Raad heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 21 november 2006 heeft het College medegedeeld alsnog bereid te zijn om tegen finale kwijting een bedrag van € 24.103,45 inclusief BTW aan appellante te betalen. Vervolgens is het hoger beroep ingetrokken en is het thans aan de orde zijnde verzoek gedaan. Het College heeft zich tegen toewijzing van dat verzoek verzet.
De Raad stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag of het ter zitting van de Raad besproken schikkingsvoorstel ruimte laat om daarnaast het College te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van wettelijke rente.
Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de gemachtigde van appellante zich ter zitting van de Raad uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud akkoord heeft verklaard met het schikkingsvoorstel. Tevens is van belang dat de voorzitter aan het einde van de zitting, samenvattend, heeft aangegeven dat tussen partijen is overeengekomen dat indien het College zich bereid verklaart het bedrag van € 20.255,-- exclusief BTW te betalen, appellante het hoger beroep zal intrekken. Ook toen heeft de gemachtigde van appellante geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van proceskosten en wettelijke rente. In die omstandigheden moet het schikkingsvoorstel geacht worden tevens een finale kwijting tussen partijen in te houden.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om veroordeling van het College tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2007.