ECLI:NL:CRVB:2007:BA3974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- B.W.N. de Waard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 21 januari 2001 ziek gemeld vanwege psychische klachten en artrose. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij per 21 januari 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de functies die aan de WAO-schatting ten grondslag lagen, zijn belastbaarheid overschreden, waardoor er onvoldoende functies overbleven voor een juiste schatting.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder een brief van reumatoloog A.P.A. Prins en een radiologiebericht. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet in twijfel kan worden getrokken. De Raad concludeert dat de schatting van de geschiktheid van appellant voor de functies in de Sbc-codes 111250, 272040 en 111180 correct is en dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering per 21 januari 2002. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.