ECLI:NL:CRVB:2007:BA3517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Toeslag op maximum vastgesteld op basis van gezinsinkomen uit WAO-uitkering en persoonsgebonden budget
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 mei 2004. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had een toeslag aangevraagd op basis van de Toeslagenwet. De toeslag was aanvankelijk vastgesteld op 30% van het wettelijk minimumloon, maar na een herberekening door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd deze toeslag opnieuw vastgesteld, waarbij het gezinsinkomen, bestaande uit de WAO-uitkering van appellant en het inkomen van zijn echtgenote uit een persoonsgebonden budget (pgb) voor hun gehandicapte kinderen, werd betrokken.
Het Uwv had in eerste instantie aangegeven dat de inkomsten van de echtgenote niet als inkomen uit arbeid werden aangemerkt, maar later werd dit standpunt gewijzigd. Appellant stelde dat de inkomsten van zijn echtgenote niet in aanmerking genomen hadden moeten worden voor de berekening van de toeslag. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij het aanvechten van het besluit van het Uwv, omdat hij met zijn rechtsmiddelen niet meer kon bewerkstelligen dan de reeds ontvangen toeslag. De Raad concludeerde dat de vraag of de inkomsten van de echtgenote als inkomen uit arbeid moesten worden aangemerkt, slechts theoretisch belang had. Daarom werd het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en de eerdere uitspraak vernietigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 322,-.
De uitspraak werd gedaan op 20 april 2007 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.