ECLI:NL:CRVB:2007:BA3449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3080 WW-H
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 12 april 2006. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad, waarin zijn beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot ongegrondverklaring van zijn WW-uitkering was afgewezen. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker zijn werknemerschap heeft verloren door werkzaamheden op basis van een overeenkomst van opdracht bij zijn ex-werkgever. De Raad concludeert dat verzoeker niet kan worden beschouwd als een beginnende zelfstandige, waardoor de herlevingstermijn van zes maanden niet van toepassing is. Verzoeker heeft geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid aangevoerd die de Raad zou kunnen doen besluiten tot herziening van de eerdere uitspraak.

De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van A.J. Rentmeester als griffier.

Uitspraak

06/3080 WW-H
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoeker], (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2006, 05/5369 WW,
in het geding in hoger beroep tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 april 2007.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 april 2006, 05/5369 WW.
Nadien heeft verzoeker stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2007. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak of over de betrokken uitspraak te openen.
2.1. De uitspraak van de Raad, waarvan herziening is verzocht, heeft betrekking op de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 juli 2005, 05/721 en 05/492, tot ongegrondverklaring van het beroep van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van het Uwv van 6 april 2005. In dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 7 januari 2005 gehandhaafd, waarbij aan verzoeker is medegedeeld dat hij met ingang van 29 november 2004 niet in aanmerking komt voor een (gedeeltelijk) herleefde WW-uitkering, omdat hij niet is aan te merken als beginnende zelfstandige en hij daarom zijn werknemerschap slechts zou kunnen herkrijgen indien deze werkzaamheden minder dan zes maanden hebben geduurd. Nu de werkzaamheden van verzoeker bij Zwanenberg op basis van een overeenkomst van opdracht hebben geduurd van 1 maart 2004 tot 29 november 2004, heeft verzoeker zijn werknemerschap over 21,6 uren definitief verloren en omdat hij vanaf 7 september 2004 nog andere werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht gedurende 14,4 uren per week, is volgens het Uwv per 29 november 2004 geen relevant arbeidsurenverlies ontstaan.
2.2. De Raad heeft in zijn uitspraak onder meer overwogen dat verzoeker met ingang van 1 april 2004 zijn hoedanigheid van werknemer heeft verloren door zijn werkzaamheden op basis van een ’overeenkomst van opdracht’ bij zijn ex-werkgever Zwanenberg. Met ingang van 29 november 2004 heeft verzoeker het werknemerschap niet herkregen omdat hij niet kan worden beschouwd als een beginnende zelfstandige, zodat de termijn genoemd in artikel 8, tweede lid, van de WW niet van toepassing is. Nu verzoeker niet is beschouwd als een beginnende zelfstandige, gold voor hem een herlevingstermijn van zes maanden, op grond van artikel 8, vierde lid, van de WW, welke termijn op 29 november 2004 reeds was verstreken. Nu verzoeker op deze datum daarnaast gedurende 14,4 uur per week bij een andere werkgever werkzaam was, is geen sprake van een relevant arbeidsurenverlies.
3. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift dat hij een andere zienswijze heeft op de toepassing van artikel 8, tweede lid, van de WW, in welk verband hij heeft gesteld dat hij per 1 maart 2004 als zelfstandige is begonnen en dat hij zijn werkzaamheden als zelfstandige binnen anderhalf jaar heeft beëindigd, alsmede dat aan de werkzaamheden die hij gedurende gemiddeld vier uur per week (in het weekend) in zijn tuincentrum/ buxuskwekerij verrichtte in dit verband geen betekenis toekomt.
4.1. Aan de feiten en omstandigheden die verzoeker in het kader van zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd, heeft de Raad reeds uitvoerig overwegingen gewijd in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, terwijl de zienswijze van verzoeker omtrent de uitleg en toepassing van artikel 8, tweede lid, van de WW door de Raad in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, niet is gevolgd. Mitsdien ziet de Raad in hetgeen verzoeker heeft gesteld niet enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, zodat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J. Rentmeester als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) A.J. Rentmeester.
02/04
BdH