ECLI:NL:CRVB:2007:BA3446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en de rol van geloofsovertuigingen
In deze zaak gaat het om de vraag of de WW-uitkering van appellant terecht blijvend geheel is geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. Appellant, die als zelfstandig werkend kok werkzaam was, had in de loop der jaren steeds meer bezwaren gekregen tegen het bereiden van varkensvlees en het verwerken van alcohol in gerechten, wat leidde tot een ontbindingsverzoek van zijn werkgever. De Kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met een vergoeding voor appellant. Het Uwv weigerde vervolgens de WW-uitkering, stellende dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet en de relevante feiten. De Raad oordeelt dat appellant, gezien zijn geloofsovertuiging, niet verweten kan worden dat hij niet heeft meegewerkt aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De Raad stelt vast dat appellant en zijn werkgever samen hebben geprobeerd een oplossing te vinden, maar dat de gewetensnood van appellant het hem onmogelijk maakte om zijn werkzaamheden voort te zetten. De Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv appellant terecht verwijtbaar werkloos heeft geacht. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep van appellant wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv wordt vernietigd. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.