ECLI:NL:CRVB:2007:BA3273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een bijstandsaanvraag en de terugvordering van voorschotten
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om de aanvraag van appellant om bijstandsuitkering buiten behandeling te laten en om de terugvordering van eerder verstrekte voorschotten. Appellant had op 23 december 2004 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar de sociale dienst concludeerde na een huisbezoek op 3 januari 2005 dat hij niet op het opgegeven adres woonde. Appellant had aangegeven een kamer te willen huren, maar heeft de gevraagde documenten, zoals een huurcontract en betalingsbewijs, niet tijdig ingeleverd. Het College verklaarde de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag en de terugvordering van de voorschotten ongegrond. De rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 7 februari 2006.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het College terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Appellant had niet onderbouwd waarom hij de gevraagde gegevens niet kon aanleveren en had ook niet tijdig melding gemaakt van zijn situatie. De Raad concludeerde dat het College bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat de terugvordering van de voorschotten rechtmatig was, aangezien appellant geen recht op bijstand had.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met P.E. Broekman als griffier, op 17 april 2007.