ECLI:NL:CRVB:2007:BA3266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld en WAO-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellante, die eerder werkzaam was als verkoopster en later als telefoniste/receptioniste, had zich ziek gemeld met rug-, been-, nek- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante ontving vervolgens een WW-uitkering en meldde zich opnieuw ziek, waarna het Uwv haar ziekengeld weigerde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond.
De Raad overweegt dat het Uwv in de bezwaarfase de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft aangepast, maar dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet is herzien. De Raad heeft de bevindingen van de behandelend artsen en de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen en concludeert dat de beperkingen van appellante niet in de mate zijn zoals zij stelt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van 16 december 2004, verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 22 juli 2003 gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De aangevallen uitspraak van 19 september 2005 wordt bevestigd. Appellante heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 133,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in het proces. De Raad stelt dat de rechtbank de conclusies van de artsen terecht heeft onderschreven en dat er geen aanleiding is om de besluiten van het Uwv te herzien.