ECLI:NL:CRVB:2007:BA3164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichtingen verbonden aan de voortzetting van bijstand in het kader van re-integratie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verplichtingen die aan de voortzetting van de bijstandsverlening zijn verbonden, specifiek in het kader van een trajectplan voor re-integratie naar betaalde arbeid. Appellant had in 2004 een trajectplan ondertekend, maar kwam in conflict met het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de naleving van dit plan. Het College had op 14 oktober 2004 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit ongegrond verklaard, waarna appellant beroep aantekende bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat appellant niet kon accepteren, en hij ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 6 maart 2007 was appellant aanwezig, terwijl het College werd vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat appellant niet kon aantonen dat hij nog een concreet belang had bij de beoordeling van het besluit van 14 oktober 2004, aangezien hij in de tussentijd met het College had afgesproken om zijn eigen re-integratieplan op te stellen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee de verplichtingen van appellant in het kader van de bijstandsverlening en re-integratie werden gehandhaafd.