ECLI:NL:CRVB:2007:BA3159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-420 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het College om aanvraag bijstandsuitkering buiten behandeling te laten wegens onvoldoende gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen ongegrond werd verklaard. Appellant had op 24 januari 2005 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat appellant niet alle benodigde gegevens had verstrekt. Op 1 maart 2005 heeft het College appellant verzocht om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en rekeningoverzichten. Appellant heeft erkend dat hij niet alle gegevens tijdig heeft aangeleverd, maar stelde dat hij afhankelijk was van andere instanties voor het verkrijgen van deze informatie en dat hij telefonisch uitstel had gekregen van een medewerker van de sociale dienst.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad oordeelt dat de gevraagde bankafschriften en rekeningoverzichten essentieel zijn voor het verkrijgen van inzicht in de financiële situatie van appellant. De Raad concludeert dat appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om deze gegevens tijdig te overleggen. Het ontbreken van bewijs voor het verzoek om uitstel en het niet tijdig informeren van het College over zijn situatie, leiden tot de conclusie dat het College bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 17 april 2007, waarbij de betrokken rechters aanwezig waren en de beslissing openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

06/420 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 december 2005, 05/2325 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 maart 2007, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 24 januari 2005 een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. Omdat bij de indiening van de aanvraag naar het oordeel van het College nog niet alle benodigde gegevens waren overgelegd, heeft het College appellant bij brief van 1 maart 2005 verzocht om binnen twee weken nadere gegevens te verstrekken, waaronder een aantal ontbrekende bankafschriften, rekeningoverzichten van de Comfort Card van appellant over de periode van 17 juni 2004 tot en met 17 december 2004 en rekeningoverzichten van zijn creditcard over dezelfde periode. In deze brief is verder vermeld dat, indien de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Vervolgens heeft het College op 4 april 2005 besloten de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling te nemen wegens het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens.
Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 18 mei 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
18 mei 2005 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank gemotiveerd bestreden. Hij betwist niet dat hij niet alle gegevens tijdig heeft verstrekt, maar heeft zijn in bezwaar naar voren gebrachte grief herhaald dat hij voor het verkrijgen van die gegevens afhankelijk was van verschillende instanties. Appellant stelt in overleg te zijn getreden met een medewerker van de sociale dienst en toen telefonisch uitstel te hebben verkregen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Naar het oordeel van de Raad zijn - in elk geval - de hiervoor genoemde bankafschriften en rekeningoverzichten noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële situatie van appellant en daarmee voor de beoordeling van de vraag of hij voor de door hem gevraagde bijstand in aanmerking komt. Voorts is de Raad van oordeel dat appellant redelijkerwijs in staat moet zijn geweest om over deze gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen. Indien appellant niettemin, zoals hij heeft gesteld, niet in staat was alle gegevens te verzamelen binnen de hersteltermijn, had het op zijn weg gelegen het College binnen die termijn hiervan op de hoogte te stellen en om nader uitstel te verzoeken. Van een verzoek om uitstel is niet gebleken. Voor de stelling van appellant dat hij telefonisch uitstel heeft gevraagd en gekregen ontbreekt ieder bewijs.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het College bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) S. van Ommen.