ECLI:NL:CRVB:2007:BA3158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat. Het hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen het besluit van 25 april 2005 ongegrond was verklaard. Appellant ontving sinds 29 april 1977 bijstand, laatstelijk op basis van de Wet werk en bijstand. Het Dagelijks Bestuur had op 1 maart 2005 de bijstand voor de maand maart 2005 met 100% verlaagd, omdat appellant niet naar vermogen had getracht werk te verkrijgen en onvoldoende had meegewerkt aan een onderzoek naar arbeidsinschakeling. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, maar tijdens het hoger beroep heeft het Dagelijks Bestuur op 5 maart 2007 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen, waardoor appellant de bijstand over maart 2005 alsnog zou ontvangen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Dagelijks Bestuur met het besluit van 5 maart 2007 volledig aan de wensen van appellant is tegemoetgekomen. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor appellant om het hoger beroep voort te zetten. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat het griffierecht van € 140,-- aan appellant dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter T.G.M. Simons, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2007.