ECLI:NL:CRVB:2007:BA3152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4617 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2007 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 7 november 2006, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellante had in hoger beroep geclaimd dat zij haar beroepschrift tijdig had ingediend, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat dit het geval was. De Raad stelde vast dat het hoger beroepschrift van appellante, dat op 7 augustus 2006 was ingediend, pas op 8 augustus 2006 door de Raad was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 10 juni 2006 was verstreken. Appellante had geen ontvangstbevestiging ontvangen van haar eerdere indiening, maar de Raad oordeelde dat het risico van een tijdige indiening volledig voor rekening van appellante kwam. Tijdens de zitting op 6 maart 2007 waren zowel appellante als het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam niet verschenen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de eerdere beslissing en verklaarde het verzet ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/4617 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2005, 04/3289 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 7 november 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van 7 november 2006 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 maart 2007. Appellante en het College zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 7 november 2006 berust hierop, dat appellante haar hoger beroepschrift van 7 augustus 2006, ingekomen bij de Raad op 8 augustus 2006, tegen de op 10 juni 2006 verzonden aangevallen uitspraak niet tijdig heeft ingediend. In het hoger beroepschrift heeft appellante aangegeven dat zij nog geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen van haar eerder toegezonden hoger beroepschrift. Bij brief van 9 augustus 2006 heeft de Raad appellante medegedeeld dat geen hoger beroep van haar tegen de aangevallen uitspraak bij de Raad bekend is. Tevens is appellante verzocht de Raad te informeren omtrent een eventueel door haar ingestuurd hoger beroepschrift. Appellante heeft bij brief van 16 augustus 2006 geantwoord dat zij niet weet wanneer zij haar hoger beroepschrift heeft verzonden. Daarbij heeft zij vermeld dat dit hoger beroepschrift niet aangetekend is verzonden. Hierin heeft de Raad geen grond gezien voor het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Daarbij heeft de Raad overwogen dat in dit soort situaties het uitgangspunt geldt dat het risico dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt.
In haar verzetschrift heeft appellante herhaald dat zij binnen de voorgeschreven termijn van zes weken een hoger beroepschrift heeft ingediend.
De Raad ziet hierin geen grond om tot een ander oordeel te komen dan waartoe hij bij zijn uitspaak van 7 november 2006 is gekomen. Enig bewijs voor de stelling van appellante dat zij al vóór 8 augustus 2006 en binnen de voorgeschreven termijn een hoger beroepschrift heeft ingediend, ontbreekt.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G. van der Wiel en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2007.
(get.) T.G. M. Simons.
(get.) P.C. de Wit.