ECLI:NL:CRVB:2007:BA3066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-557 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake salarisverhoging en gelijkheidsbeginsel voor ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als klantmanager, had een verzoek ingediend voor een salarisverhoging op basis van het gelijkheidsbeginsel, omdat een collega, H, wel een salarisverhoging had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er relevante verschillen waren in de beoordelingen van appellant en H, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek van appellant. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de salarisverhoging niet alleen de scores, maar ook de motivering van de beoordelingen in acht mocht nemen. De Raad constateert dat de beoordeling van H positiever was dan die van appellant, wat de beslissing van de staatssecretaris rechtvaardigt. De Raad wijst erop dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/557 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 december 2005, 04/1457 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 12 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft voor zijn verweer verwezen naar de gedingstukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. A.E.M. van Wessum, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.V.J. van der Smissen, werkzaam bij de Belastingdienst.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Na zijn opleiding als groepsfunctionaris F te hebben afgerond, is appellant op 1 februari 2000 als klantmanager tewerkgesteld bij de eenheid [naam eenheid].
1.2. Bij besluit van 10 juli 2002 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant hem met toepassing van het in de aangevallen uitspraak weergegeven tweede lid van artikel 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 een salarisverhoging (twee extra periodieken) toe te kennen, afgewezen. Deze afwijzing is na bezwaar bij besluit van
21 november 2002 gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 2 maart 2004 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dit laatste besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze vernietiging stoelt uitsluitend op de overweging dat appellant een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan onder vermelding van een concreet geval, te weten dat van zijn collega H, en dat de staatssecretaris ten onrechte geen enkel inzicht heeft verschaft in zijn handelwijze aangaande H. De overige grieven van appellant tegen het besluit van 21 november 2002 zijn door de rechtbank uitdrukkelijk verworpen.
1.4. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de staatssecretaris het thans bestreden besluit van 14 juni 2004 genomen, waarbij hij zijn besluit van 10 juli 2002 (opnieuw) heeft gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat H, aan wie wel een salarisverhoging is toegekend, dezelfde functie met overeenkomstige inhoud heeft vervuld als appellant. Appellant is over de periode van 1 januari 2001 tot 28 februari 2002 beoordeeld en H over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001. In beide beoordelingen is de waardering op alle beoordelingsaspecten uitgemond in de score 3 (goed). Volgens de rechtbank zijn evenwel ook van belang de motiveringen die bij de toegekende scores op het desbetreffende formulier zijn opgenomen. De beoordeling ten aanzien van H is zeer positief van toon zonder kritische opmerkingen, terwijl de beoordeling van appellant enkele kritische opmerkingen bevat en ook een gematigder toonzetting heeft. Dit heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat er relevante verschillen bestaan tussen de beoordelingen van appellant en H.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Anders dan appellant heeft gesteld behoefde de staatssecretaris, naar het oordeel van de Raad, bij de weging van de beoordelingen in het kader van de toekenning van extra salarisperiodieken niet uitsluitend acht te slaan op de toegekende scores, maar mocht hij ook het geheel van de daarvoor gegeven toelichting en motivering betrekken. Bij een vergelijking van de beoordeling van appellant met die van H zijn inderdaad duidelijke verschillen tussen deze beide beoordelingen te onderkennen waar het gaat om de motivering van de scores op de onderscheidene aspecten. Deze verschillen zijn van dien aard dat deze zich niet (uitsluitend) laten verklaren door de omstandigheid dat de beoordelingen niet door één en dezelfde leidinggevende zijn opgemaakt. Weliswaar is ook bij de beoordeling van H enige kritiek vermeld maar lang niet in die mate als bij de beoordeling van appellant het geval is. In het samenvattend oordeel ten aanzien van H is opgenomen dat deze al bijna als een zeer goede veldtoetsspecialist is aan te merken. In het samenvattend oordeel ten aanzien van appellant ontbreekt een dergelijk blijk van waardering terwijl daarin, anders dan bij de beoordeling van H, ook een aandachtspunt vermeld is dat nog verdere verbetering behoeft.
3.2. Daarnaast wijst de Raad erop dat bij de toekenning van een salarisverhoging aan H tevens een rol heeft gespeeld dat bekend was dat H naar een functie buiten de Belastingdienst wilde solliciteren en dat men hem graag voor deze dienst behield. Een opmerking in deze laatste zin is ook op het beoordelingsformulier geplaatst. Een omstandigheid als hier bedoeld deed zich ten aanzien van appellant niet voor.
3.3. Gezien de beide hiervoor besproken verschillen tussen het geval van appellant en dat van H is de Raad van oordeel dat beide gevallen voor de beoordeling van het voorliggende geschilpunt niet op één lijn zijn te stellen.
3.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.