ECLI:NL:CRVB:2007:BA3064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5526 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van de privatisering van het ABP voor gewezen ambtenaren en de terugvordering van wachtgeld

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de gevolgen van de privatisering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) voor gewezen ambtenaren, in het bijzonder de terugvordering van teveel betaald wachtgeld aan een gewezen ambtenaar, hier aangeduid als betrokkene. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van de directieraad om een bedrag van fl. 115.937,00 terug te vorderen wegens teveel betaald wachtgeld, een publiekrechtelijk besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De directieraad had in hoger beroep aangevoerd dat dit publiekrechtelijk karakter verloren was gegaan door de privatisering van het fonds.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het besluit van 6 juli 1990, dat de ontslaguitkering van betrokkene regelde, zijn grondslag vond in publiekrechtelijke voorschriften. De Raad stelde vast dat de privatisering van het fonds niet leidde tot een wijziging van het publiekrechtelijk karakter van de uitkering. De Raad wees erop dat de verplichtingen van de stichting, als rechtsopvolger van het fonds, voortvloeien uit de Wet privatisering ABP en dat de regeling voor gewezen ambtenaren niet was ingetrokken. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit een besluit in de zin van de Awb was en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Daarnaast werd de directieraad veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 684,64. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 12 april 2007.

Uitspraak

05/5526 AW en 06/6044 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP te Heerlen (hierna: directieraad),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 juli 2005, 03/1138 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
de directieraad
Datum uitspraak: 12 april 2007
I. PROCESVERLOOP
De directieraad heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2007. De directieraad heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.H.M.J. Arets, werkzaam bij Loyalis maatwerk-administraties B.V. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. D. van Zoelen, verbonden aan de CMHF.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene is werkzaam geweest bij het voormalig Algemeen Burgerlijk Pensioen-fonds (hierna: fonds) in de functie van directeur van de [naam dienst]. Bij besluit van 6 juli 1990 is door het bestuur van het fonds aan betrokkene met ingang van 1 november 1990 ontslag verleend met toepassing van artikel 24 van het Arbeidsvoorwaardenreglement-ABP. Tevens is aan betrokkene bij dit besluit een ontslaguitkering toegekend, bestaande uit een wachtgeld op de voet van de Ontslaguitkeringsregeling-ABP (hierna: regeling), en onder een aantal bij datzelfde besluit in afwijking van de regeling geformuleerde condities, onder meer met betrekking tot de anti-cumulatie van nieuwe inkomsten.
1.2. Per 1 januari 1996 is het fonds geprivatiseerd. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet Privatisering ABP (WPA), zijn op 1 januari 1996 alle vermogensbestanddelen van het fonds onder algemene titel overgegaan op de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: stichting).
1.3. Bij het bestreden besluit van 25 september 2002 heeft de directieraad haar besluit gehandhaafd, waarbij een bedrag van fl. 115.937,00 van betrokkene werd teruggevorderd wegens teveel betaald wachtgeld over de periode van januari 1997 tot en met december 1998 en van maart 2001 tot en met mei 2001.
2. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak op het standpunt gesteld dat zij bevoegd is te oordelen over het besluit van 25 september 2002. Daartoe heeft zij overwogen dat het Arbeidsvoorwaardenreglement-ABP een publiekrechtelijk karakter heeft en dat een beslissing ter uitvoering van een publiekrechtelijke regeling eveneens een publiekrechtelijk karakter heeft en mitsdien een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Arbeidsvoorwaarden-reglement-ABP geen privaatrechtelijk karakter heeft gekregen als gevolg van de privatisering van het fonds. Voor zover de stichting als rechtsopvolger van het bestuur van het fonds beslissingen neemt op grond van dan wel ter uitvoering van het Arbeids-voorwaardenreglement-ABP, moet de stichting worden beschouwd als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, onder b, van de Awb.
Met betrekking tot de terugvordering heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet in stand kan blijven, omdat geen sprake is van toedoen aan de kant van betrokkene. Zij heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd met de opdracht om op het bezwaar van betrokkene een nieuw besluit te nemen.
2.1. Op 1 december 2005 heeft de directieraad een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waarbij het bezwaar gedeeltelijk gegrond is verklaard en de terugvordering wordt beperkt tot een bedrag van € 11.163,95.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ter zitting heeft de directieraad aangegeven dat het hoger beroep zich bij nader inzien uitsluitend nog richt tegen de overwegingen van de rechtbank dat het besluit van 25 september 2002 een besluit in de zin van de Awb is en dat de rechtbank bevoegd is tot behandeling van het tegen dat besluit ingestelde beroep.
3.2. De Raad overweegt dienaangaande dat het besluit van 6 juli 1990, waarmee voor betrokkene bij zijn ontslag een financiële voorziening in de vorm van een ontslag-uitkering is getroffen, zijn grondslag vindt in artikel 24 van het Arbeidsvoorwaarden-reglement-ABP, in samenhang met de eveneens ter uitvoering van artikel L17 van de voormalige Algemene burgerlijke pensioenwet vastgestelde Regeling. Aan deze op grondslag van de hier genoemde publiekrechtelijke voorschriften ten aanzien van betrokkene als gewezen ambtenaar getroffen financiële voorziening kan, hetgeen tussen partijen overigens ook niet in geschil is, het publiekrechtelijk karakter niet worden ontzegd.
3.3. In de Wet privatisering ABP noch in enig ander, daaraan gerelateerd wettelijk voorschrift, heeft de Raad steun kunnen vinden voor de opvatting van de directieraad dat dit publiekrechtelijk karakter in verband met de privatisering van het fonds verloren zou zijn gegaan. De Raad wijst erop dat bij de privatisering de Regeling niet is ingetrokken. Anders dan voor actieve ambtenaren van het fonds, die bij die gelegenheid overgingen naar de stichting, zijn er voor de gewezen ambtenaren, die een wachtgeld of ontslag-uitkering ten laste van het fonds ontvingen, geen voorzieningen getroffen, die wijziging brachten in aard of grondslag van hun aanspraak. Zo was er wettelijk ook geen besluit van de stichting voorgeschreven op basis waarvan de uitkeringsgerechtigden vanaf 1 januari 1996 ten aanzien van de stichting een alsdan privaatrechtelijke aanspraak op uitkering zouden hebben. Uit artikel 24 van de WPA volgt immers rechtstreeks dat de verplichting tot het uitvoeren van de Regeling, en van de voor betrokkene (mede) op basis daarvan getroffen voorziening, na 1 januari 1996 is komen te berusten bij de stichting. Dat de stichting, zoals de directieraad stelt, een private instelling is en de op haar rustende verplichtingen voldoet met private middelen uit het eigen vermogen, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover het primaire terugvorderingsbesluit strekt ter uitvoering van de bij het besluit van 6 juli 1990 getroffen voorziening, is uiteraard eveneens sprake van een publiekrechtelijke grondslag.
3.4. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat het bestreden besluit is genomen door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, onder b, van de Awb. De aangevallen uitspraak dient derhalve, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
4. Zoals onder 2.1. vermeld, heeft de directieraad ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 1 december 2005 opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist. Nu betrokkene ter zitting heeft aangegeven dat tegen dit nieuwe besluit geen bezwaren bestaan, behoeft dit besluit niet op de voet van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, in het geding in hoger beroep te worden betrokken.
6. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, worden bevestigd.
7. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de directieraad op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en € 40,64 aan reiskosten, derhalve in totaal € 684,64.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Veroordeelt de directieraad in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 684,64, te betalen door de Stichting Pensioenfonds ABP;
Bepaalt dat van de Stichting Pensioenfonds ABP een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.
Q.