ECLI:NL:CRVB:2007:BA2953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellante na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de mate van haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld. Appellante, die op 20 maart 2001 arbeidsongeschikt werd als trade marketing manager, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd haar uitkering herzien naar een mate van 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het bezwaar werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 12 oktober 2003 moest worden vastgesteld op 55 tot 65%, maar de medische grondslag van het besluit werd niet onjuist geacht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante voldeed aan de eisen voor de functie van bedrijfseconoom en dat de geselecteerde functies, waaronder marketingonderzoeker, geschikt waren voor haar. De Raad concludeerde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die was vastgesteld op 55 tot 65% per 12 oktober 2003, correct was. De Raad vond geen aanleiding om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten, ondanks de argumenten van appellante dat haar belastbaarheid was overschat. De Raad oordeelde dat de door het Uwv aangenomen beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid niet onjuist waren en dat appellante in staat was om de werkzaamheden van de geselecteerde functies te verrichten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 27 maart 2007.