ECLI:NL:CRVB:2007:BA2947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/7218 en 05/209 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schatting WAZ-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en betrokkene tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 23 november 2004 geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de WAZ-uitkering van betrokkene te beëindigen, niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berustte. Betrokkene, die sinds 15 november 1995 arbeidsongeschikt was door een ernstige zenuwbeschadiging, had aanvankelijk een uitkering ontvangen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Na een herbeoordeling in 2001 concludeerde de verzekeringsarts dat betrokkene voldoende hersteld was om te kunnen werken, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 27 juni 2002.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt waren voor betrokkene, met name de functie van verkoper kleding, waarin onregelmatigheidstoeslagen waren verdisconteerd. Het Uwv voerde in hoger beroep aan dat er op de datum in geding onvoldoende dagdienstfuncties beschikbaar waren, maar de Raad was van mening dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functie verkoper kleding aan de schatting ten grondslag gelegd mocht worden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv in zijn motivering voldoende had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderingssituatie.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van het Uwv slaagde en het hoger beroep van betrokkene faalde. De aangevallen uitspraak werd vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene werd alsnog ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/7218 en 05/209 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2004, 03/2758 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 3 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 18 maart 2005 heeft mr. Van den Bogaard zich als gemachtigde van betrokkene teruggetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2006. Betrokkene is daarbij niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene was laatstelijk op uitzendbasis werkzaam als schoonmaker toen hij op
15 november 1995 voor deze werkzaamheden uitviel in verband met een ernstige zenuwbeschadiging van de linker arm na een steekverwonding. Het Uwv heeft betrokkene per 13 november 1996 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegekend, berekend naar de klasse van 80 tot 100%.
Betrokkene is in het kader van de zogenoemde 5e jaars herbeoordeling op 9 oktober 2001 onderzocht door verzekeringsarts M.W. Dekker. De verzekeringsarts stelde tijdens dat onderzoek vast dat er sprake was van een goed functioneel herstel van de arm-, hand- en vingerfunctie van betrokkene na een operatie aan de hoge medianuslaesie op
19 januari 1999, maar ook dat er sprake was van enig krachtverlies van de hand- en vingerfuncties.
De arbeidsdeskundige A.W. Brom concludeerde daarop in zijn rapportage van
26 april 2002 dat er, uitgaande van het door Dekker vastgestelde belastbaarheidspatroon ingevolge het Functie Informatie Systeem va/ad (FIS) van 9 oktober 2001 en de arbeidsmogelijkhedenlijst, na functieduiding geen verlies aan verdiencapaciteit resteerde. De uitkering van betrokkene is in verband hiermee bij besluit van 17 mei 2002 per
27 juni 2002 beëindigd.
Blijkens de rapportage in bezwaar van 23 september 2002/17 februari 2003 heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink, na eigen onderzoek en kennisneming van informatie van de curatieve sector, aanleiding gezien het FIS licht bij te stellen ten aanzien van tillen/dragen, koude en fijn-motorisch kunnen werken links. De bezwaar-verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien om betrokkene als éénhandig/-armig te beschouwen.
Bezwaararbeidsdeskundige M.S. van Bavelgem oordeelde daarop blijkens zijn rapportage van 24 februari 2003 dat de eerder aan de theoretische schatting ten grondslag gelegde functie medewerker pluimveeslachterij in verband met de bijstelling van het FIS niet langer gehandhaafd kon worden. Van Bavelgem heeft de theoretische schatting vervolgens gebaseerd op de drie resterende functies verkoper kleding, wasserij voor-, nabewerker en benzinepompbediende, zelfbediening. Afzetting van het mediane loon van deze functies tegen het maatloon, het wettelijk minimumloon, leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van 1,38%. In een aanvullende rapportage van 1 mei 2003 is door Van Bavelgem ten aanzien van de functie verkoper kleding, waar in het loon een onregel-matigheidstoeslag is begrepen, nog opgemerkt dat duiding van deze functie mogelijk was omdat er onvoldoende FB-codes geduid konden worden.
Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 7 mei 2003 (hierna: bestreden besluit) zijn primair besluit van 17 mei 2002 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv binnen zes weken na de datum van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van appellant neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Voorts is bij de aangevallen uitspraak het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is het een en ander bepaald over de vergoeding van het griffierecht en proceskosten.
Wat de medische grondslag van het bestreden besluit betreft heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten vindt voor het oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. Zij merkte in dit verband op dat niet in geschil is dat betrokkene ten aanzien van fijn motorische arbeid links beperkt moet worden geacht.
De rechtbank overwoog ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit dat voldoende is gemotiveerd waarom de geduide functies voor betrokkene geschikt zijn, maar dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de functie verkoper kleding aan de schatting ten grondslag gelegd kon worden. Deze functie diende naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 9, aanhef, en onderdeel f, van het Schattingsbesluit van
8 juli 2000 buiten beschouwing te blijven omdat in het maatmaninkomen van betrokkene geen onregelmatigheidstoeslagen zijn verdisconteerd. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het Uwv er niet genoegzaam in geslaagd is aan te tonen dat zich niet de in artikel 9, aanhef en onderdeel g van het Schattingbesluit bedoelde uitzonderingssituatie voordoet inhoudende dat minder dan 3 functies zonder toeslagen voor afwijkende arbeidstijden kunnen worden geduid. Het Uwv heeft in het FIS gezocht naar zowel functies mét als functies zónder wisseldiensten en hieruit kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet met de vereiste mate van zekerheid worden afgeleid dat voor betrokkene in het geheel geen functies zonder toeslagen voor afwijkende arbeidstijden geduid konden worden. Het bestreden besluit berustte naar het oordeel van de rechtbank derhalve op een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag en kon in rechte geen stand houden.
Tegen deze uitspraak is door beide partijen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd aannemelijk gemaakt te hebben dat er op de datum in geding onvoldoende dagdienstfuncties te duiden waren zo dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder g van het Schattingsbesluit.
Betrokkene betwist in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een toereikende motivering gegeven heeft voor de geschiktheid van de geduide functies. Verder heeft betrokkene verzocht om vergoeding van de schade die hij als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat bezwaararbeidsdeskundige
Van Bavelgem in overleg met bezwaarverzekeringsarts De Vink in zijn rapportage van
24 februari 2003 een toereikende motivering gegeven heeft voor de geschiktheid van de geduide functies. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dienaan-gaande en maakt deze tot de zijne.
Voor zover dit nog in geschil is, stelt de Raad vast dat het aan de schatting ten grondslag liggende maatmaninkomen het minimumloon is en dat in dit loon geen onregelmatig-heidstoeslagen voorkomen.
De Raad is anders dan de rechtbank van oordeel dat het Uwv genoegzaam gemotiveerd heeft waarom de functie verkoper kleding, ondanks de daarin voorkomende toeslag, aan de schatting ten grondslag gelegd mocht worden. De Raad overweegt hiertoe dat door het Uwv bij raadpleging van het FIS uitputtend gezocht is naar zowel functies met als functies zonder wisselende diensten en dat uiteindelijk de drie voornoemde functies resteerden, waarbij maar twee functies geselecteerd konden worden waarin geen onregelmatigheidstoeslagen voorkwamen (wasserij voor-, nabewerker en benzinepomp-bediende, zelfbediening). De Raad kan niet inzien dat het resultaat van de raadpleging anders zou zijn geweest indien het Uwv het FIS eerst geraadpleegd had op functies zonder toeslagen om het FIS daarna te raadplegen op functies met toeslagen. Het Uwv heeft derhalve naar het oordeel van de Raad genoegzaam aangetoond dat zich een uitzonderingssituatie voordeed zoals bedoeld in artikel 9, aanhef en onderdeel g van het Schattingbesluit. Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de Raad derhalve de aan te leggen rechterlijke toets doorstaan.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep van het Uwv en faalt het hoger beroep van betrokkene, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH