ECLI:NL:CRVB:2007:BA2947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schatting WAZ-uitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en betrokkene tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 23 november 2004 geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de WAZ-uitkering van betrokkene te beëindigen, niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berustte. Betrokkene, die sinds 15 november 1995 arbeidsongeschikt was door een ernstige zenuwbeschadiging, had aanvankelijk een uitkering ontvangen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Na een herbeoordeling in 2001 concludeerde de verzekeringsarts dat betrokkene voldoende hersteld was om te kunnen werken, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 27 juni 2002.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt waren voor betrokkene, met name de functie van verkoper kleding, waarin onregelmatigheidstoeslagen waren verdisconteerd. Het Uwv voerde in hoger beroep aan dat er op de datum in geding onvoldoende dagdienstfuncties beschikbaar waren, maar de Raad was van mening dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functie verkoper kleding aan de schatting ten grondslag gelegd mocht worden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv in zijn motivering voldoende had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderingssituatie.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van het Uwv slaagde en het hoger beroep van betrokkene faalde. De aangevallen uitspraak werd vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene werd alsnog ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.