ECLI:NL:CRVB:2007:BA2805
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds oktober 1997 wegens psychische klachten ongeschikt was voor haar werk als lerares, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Deze uitkering werd echter per 17 november 2003 verlaagd naar 35 tot 45%. Appellante maakte bezwaar tegen deze verlaging, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de verzekeringsartsen voldoende waren om de beslissing van het Uwv te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende aandacht was besteed aan relevante feiten en belangen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de keelklachten van appellante niet in hun beoordeling hadden meegenomen, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 139,- vergoeden.