ECLI:NL:CRVB:2007:BA2785
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- G.A.J. van den Hurk
- P.N. Rijnsewijn
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep bij hoger beroep en verzet tegen eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2007 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 juli 2006. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen tijdig besluit was genomen op zijn bezwaar met betrekking tot een aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak en oordeelde dat appellant geen procesbelang had, gezien het misbruik van procesrecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 oktober 2006 zich kennelijk onbevoegd geacht om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de aangevallen uitspraak was gedaan met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen geen hoger beroep mogelijk is. De Raad heeft echter vastgesteld dat er in dit geval mogelijk sprake is van een evidente schending van fundamentele rechtsbeginselen, wat zou kunnen leiden tot een doorbreking van het appèlverbod.
De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak vervalt. Het onderzoek zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De Raad heeft benadrukt dat dit niet betekent dat hij automatisch bevoegd is om in hoger beroep kennis te nemen van de zaak, maar dat de bevoegdheid nader moet worden onderzocht in het licht van de relevante wetgeving en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.