ECLI:NL:CRVB:2007:BA2765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2195 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten van aanvraag bijstand wegens onvoldoende gegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 6 maart 2006 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem ongegrond verklaarde. Appellante had op 2 augustus 2004 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend, maar het College had deze aanvraag op 8 oktober 2004 buiten behandeling gelaten omdat appellante niet tijdig alle gevraagde gegevens had verstrekt. Het College had appellante herhaaldelijk verzocht om bankafschriften van haar inwonende minderjarige dochter, maar deze waren niet aangeleverd. Het College verklaarde het bezwaar tegen het buiten behandeling laten van de aanvraag ongegrond op 4 augustus 2005.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het College terecht om de bankafschriften heeft verzocht, aangezien deze essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De Raad benadrukt dat appellante de mogelijkheid had om tijdig een verklaring bij de bank op te vragen als het verkrijgen van de gegevens een probleem vormde. Gezien deze overwegingen bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/2195 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2006, 05/3574 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. Timmers-de Vin, advocaat te Bemmel, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Timmers-de Vin. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W.C. Stoop, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft zich op 2 augustus 2004 gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) met een verzoek om bijstand. Naar aanleiding van deze melding heeft er op 9 augustus 2004 een gesprek met appellante plaatsgevonden en heeft zij een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
In het kader van de afhandeling van deze aanvraag heeft het College appellante bij brieven van 31 augustus 2004 en
7 september 2004 verzocht vóór 6 september 2004 respectievelijk 17 september 2004 onder meer alle afschriften van de bankrekening van haar inwonende minderjarige dochter van de laatste zes weken te verstrekken. Bij deze brieven is appellante er tevens op gewezen dat de aanvraag niet zal worden behandeld indien de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt.
Bij besluit van 8 oktober 2004 heeft het College de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten op de grond dat appellante niet tijdig alle door het College gevraagde gegevens heeft verstrekt.
Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis en totstandkoming van deze bepaling is van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het College terecht om de eerder genoemde bankafschriften heeft verzocht, aangezien deze onmiskenbaar van belang zijn om het recht op bijstand (naar de norm voor een alleenstaande ouder) te kunnen beoordelen. Voorts is de Raad van oordeel dat op basis van de beschikbare gegevens niet aannemelijk is gemaakt dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante op geen enkele wijze binnen de gestelde termijnen heeft gereageerd. Indien het voor appellante niet mogelijk was de gevraagde gegevens bij de bank te verkrijgen had zij ten minste tijdig - dat wil zeggen vóór afloop van de laatste hersteltermijn - een verklaring daaromtrent bij de bank kunnen opvragen en aan het College kunnen verstrekken.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het College bevoegd was om met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de aanvraag van appellante buiten behandeling te laten. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College na afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.C. Palmboom.