ECLI:NL:CRVB:2007:BA2722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6296 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de aangevallen uitspraak inzake WAO-schatting en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had zich ziek gemeld met spanningsklachten en later longklachten, en ontving een WAO-uitkering die later werd herzien. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%, wat appellante betwistte. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onvolledig en onzorgvuldig was, en dat zij meer beperkingen ondervond dan het Uwv had aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank wel degelijk een volledige toetsing had uitgevoerd en dat de overwegingen van de rechtbank niet leidden tot vernietiging van de uitspraak. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.W.J. Schoor als voorzitter. De zaak werd behandeld op 13 februari 2007, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. W.C. de Jonge, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden. De Raad concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was, en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien.

Uitspraak

04/6296 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, 03/3693 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was administratief medewerkster voor 30 uur per week. Op 13 februari 2001 heeft zij zich ziek gemeld met spanningsklachten. Later kwamen daar nog longklachten bij. Nadat de wettelijke wachttijd was verstreken heeft het Uwv haar met ingang van
12 februari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Deze uitkering is met ingang van
23 september 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 6 juni 2003 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 27 juli 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 1 december 2003 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juli 2003 wordt gesteld op 45 tot 55%. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante, onder verwijzing naar eerdere rapportages van Instituut Psychosofia en een nieuw rapport van dat instituut van 5 januari 2005, aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest en dat appellante meer beperkingen ondervindt dan van de zijde van het Uwv is aangenomen en in het bijzonder dat appellante niet 20 uur per week kan werken. Appellante is verder van mening dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd nu zij blijkens de aangevallen uitspraak slechts heeft beoordeeld of het onderzoek zorgvuldig is geweest en niet volledig heeft getoetst of de medische beperkingen correct zijn vastgesteld.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante uitdrukkelijk aangegeven dat het hoger beroep zich beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad zal zich dan ook in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beperken tot de medische kant van de zaak en overweegt als volgt.
De gemachtigde van appellante moet worden toegegeven dat de overweging in de aangevallen uitspraak, luidende: “Anders dan eiseres meent is het niet de taak van de rechtbank om te verifiëren of bij eiseres de juiste medische beperkingen zijn gesteld”, de indruk geeft dat de rechtbank zich heeft beperkt tot toetsing van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Nu echter uit vervolgoverwegingen, zoals die met betrekking tot de juistheid van de gestelde urenbeperking en tot de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, blijkt dat de rechtbank wel degelijk toch is gekomen tot een volledige toetsing van het verzekeringsgeneeskundig oordeel, ziet de Raad geen aanleiding om aan de bovengeciteerde overweging de consequentie te verbinden dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Aan de Raad is niet kunnen blijken dat de door de bezwaarverzekeringsarts
J. van de Stoep in zijn rapport van 26 november 2003 geaccordeerde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zoals deze in de primaire fase van de in geding zijnde besluitvorming op 31 januari 2003 is opgesteld door de verzekeringsarts P. Vellekoop, geen juiste weergave vormt van de bij appellante ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante op het spreekuur van 31 januari 2003 tegenover Vellekoop zelf heeft verklaard dat het psychisch goed met haar ging en dat zij al een tijd niet meer voor psychische klachten onder behandeling was en voorts dat Van de Stoep in zijn beoordeling heeft betrokken de van de specialisten ontvangen informatie, waaruit bleek dat de diagnose fibromyalgie was gesteld, van welke diagnose ook de verzekeringsarts bij het vaststellen van appellantes belastbaarheid is uitgegaan. In hoger beroep heeft Van der Stoep in zijn rapport van
19 januari 2007 gemotiveerd aangegeven waarom de van de zijde van appellante overgelegde rapportages van Instituut Psychosofia hem geen aanleiding geven zijn oordeel te wijzigen en verdergaande beperkingen, in het bijzonder een verdergaande urenbeperking, te stellen. Dit alles heeft bij de Raad, mede gelet op de door
Van der Stoep in zijn rapport van 19 januari 2007 nader uiteengezette betekenis voor de in geding zijnde beoordeling van de beschikbare medische informatie van die specialisten, geen twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en
C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Gunter.