ECLI:NL:CRVB:2007:BA2621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1611 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en indexering door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht van 7 februari 2005. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D. Grégoire, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant betoogde dat er sprake was van een instabiele situatie door een ernstige heupbeperking en dat de schatting in strijd was met artikel 8 van het Schattingsbesluit, omdat er was afgeweken van het voorgeschreven indexcijfer.

Tijdens de zitting op 16 februari 2007 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen doel treffen. De rechtbank had de grieven van appellant afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad oordeelde dat het Uwv geen toepassing kon geven aan het in artikel 8 van het Schattingsbesluit voorgeschreven CBS-indexcijfer, omdat dit ten tijde van de beoordeling niet meer door het CBS werd vastgesteld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld.

De uitspraak benadrukt dat het subjectieve karakter van de gezondheidsklachten van appellant niet bepalend is voor de beoordeling van de functionele mogelijkheden. De Raad concludeert dat de rechtbank de herhaalde grieven van appellant voldoende heeft gemotiveerd en dat de herziening van de WAO-uitkering door het Uwv rechtmatig was. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van griffier M. Gunter en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

05/1611 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 februari 2005, 04/1769 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2007. Partijen zijn – zoals tevoren schriftelijk bericht – niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 2 september 2004, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – de WAO-uitkering van appellant per 22 juni 2004 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45 tot 55%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant, evenals in beroep, aangevoerd dat er sprake is van een instabiele situatie die onder andere veroorzaakt wordt door een ernstige heupbeperking. Verder is appellant van mening dat de schatting heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 8 van het Schattingsbesluit omdat er is afgeweken van het daar imperatief voorgeschreven indexcijfer.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat op grond van de in het dossier aanwezige stukken in voldoende mate vaststaat dat voor appellant de functionele mogelijkheden gelden zoals weergegeven in de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte Functionele Mogelijkheden Lijst van 24 augustus 2004. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden en beperkingen. Het subjectieve karakter van appellants gezondheidsklachten is niet bepalend.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde en niet nader onderbouwde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen.
De grief van appellant dat de schatting heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 8 van het ten tijde van belang vigerende Schattingsbesluit (hierna: Schattingsbesluit), nu geen toepassing is gegeven aan het in dat artikel voorgeschreven CBS-indexcijfer van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, Categorie Volwassenen, faalt.
Het in artikel 8 van het Schattingsbesluit genoemde indexcijfer werd ten tijde van de datum hier in geding niet meer door het CBS vastgesteld. Onverkorte uitvoering van artikel 8 van het Schattingsbesluit behoorde mitsdien voor het Uwv niet tot de mogelijkheden.
De in artikel 8 van het Schattingsbesluit genoemde index is door het CBS vervangen door de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen. De wetgever heeft bij wijziging van het Schattingsbesluit per 1 oktober 2004 aansluiting gezocht bij deze nieuwe index.
Dit neemt niet weg dat op de datum in geding dit gewijzigde Schattingsbesluit nog niet gold.
Een redelijke wetstoepassing brengt echter mee, dat in de periode gelegen tussen het vervallen van het in artikel 8 van het Schattingsbesluit genoemde CBS-indexcijfer voor volwassenen en het tijdstip waarop de wetgever hierin heeft voorzien door aan te sluiten bij de nieuwe index CAO-lonen, het Uwv voor de toepassing van artikel 8 van het Schattingsbesluit gebruik maakt van het nieuwe indexcijfer.
De Raad tekent hierbij aan dat niet uit het oog kan worden verloren dat het buiten toepassing laten van artikel 8 van het Schattingsbesluit voor appellant zeker niet leidt tot een gunstigere situatie.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Gunter.