ECLI:NL:CRVB:2007:BA2482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1724 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een plastisch chirurgische correctie op basis van de Ziekenfondswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een plastisch chirurgische correctie, specifiek een buikwandcorrectie, had aangevraagd bij VGZ Zorgverzekeraar N.V. De aanvraag werd afgewezen op 10 februari 2005, waarna appellant bezwaar maakte. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) steunde VGZ in het besluit om het bezwaar ongegrond te verklaren. De rechtbank Breda had eerder de uitspraak van VGZ bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat volgens artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet, er geen aanspraak bestaat op plastisch-chirurgische behandelingen zoals abdominoplastiek of liposuctie van de buik. De Raad benadrukte dat pakketbeperkingen noodzakelijk zijn voor het behoud van een betaalbaar zorgsysteem. De aanvraag van appellant viel onder de behandelingen die uitgesloten zijn van vergoeding, waardoor de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/1724 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 maart 2006, 05/2882 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V., als rechtsopvolgster van de Stichting Ziekenfonds VGZ, gevestigd te Eindhoven, (hierna: VGZ),
Datum uitspraak: 4 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 februari 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 27 januari 2005 heeft plastisch chirurg B. van Nimmen namens appellant verzocht om toestemming voor een buikwandcorrectie bestaande uit een lokale ellipsexcisie van overhangend huidsurplus. Daarbij heeft Van Nimmen aangegeven een volledige abdominoplastiek te risicovol te achten.
VGZ heeft die aanvraag bij besluit van 10 februari 2005 afgewezen.
Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft bij brief van 20 juli 2005 aangegeven zich te kunnen verenigen met het voornemen van VGZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 februari 2005 ongegrond te verklaren.
VGZ heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 februari 2005 bij besluit van 29 juli 2005 ongegrond verklaard. Hieraan ligt onder meer ten grondslag dat niet is voldaan aan de indicatievereisten die zijn gesteld in artikel 2 van de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet (hierna: Regeling).
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 29 juli 2005 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is in geschil of appellant in het kader van de - voormalige - Ziekenfondswet aanspraak heeft op de namens hem gevraagde plastisch chirurgische correctie op grond van het ten tijde hier in geding van toepassing zijnde artikel 2 van de Regeling. Deze bepaling luidde ten tijde van het besluit van 29 juli 2005 als volgt:
“1. Op behandeling van plastisch-chirurgische aard bestaat slechts aanspraak indien de behandeling strekt tot correctie van:
a. afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen;
b. verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting;
c. verlamde of verslapte bovenoogleden die het gevolg zijn van een aangeboren afwijking of een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening;
d. de volgende aangeboren misvormingen: lip-, kaak- en gehemeltespleten, misvormingen van het benig aangezicht, goedaardige woekeringen van bloedvaten, lymfevaten of bindweefsel, geboortevlekken en misvormingen van urineweg- en geslachtsorganen;
e. uiterlijke geslachtskenmerken bij een vastgestelde transsexualiteit.
2. De in het eerste lid bedoelde behandelingen omvatten niet:
a. behandeling van verlamde of verslapte bovenoogleden anders dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;
b. abdominoplastiek en liposuctie van de buik;
c. het operatief plaatsen van een borstprothese anders dan na status bij een gehele of gedeeltelijke borstamputatie;
d. het operatief verwijderen en plaatsen van een borstprothese na de in onderdeel c bedoelde behandeling.”
Gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling bestaat geen aanspraak op behandeling van plastisch-chirurgische aard indien die behandeling een abdominoplastiek of liposuctie van de buik omvat. In de nota van toelichting op het wijzigingsbesluit van de Regeling is aangegeven dat pakketbeperkingen op het terrein van de curatieve zorg noodzakelijk zijn om op lange termijn een betaalbaar systeem van gezondheidszorg in stand te kunnen houden. Daarbij is voorts aangegeven dat de behandeling voor correctie van de buikwand (vetschortoperatie) met ingang van 1 januari 2005 uit het pakket wordt verwijderd omdat het gaat om een behandeling die een onverklaarbaar grote variatiebreedte heeft (Stcrt. 23 december 2004, nr. 248, p. 55).
De Raad heeft - gelet op de aanvraag - vastgesteld dat namens appellant is aangevraagd een behandeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Op deze behandeling bestond derhalve voor appellant ten tijde in geding geen aanspraak op grond van het bepaalde bij het krachtens de Ziekenfondswet.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) R.L. Rijnen.
BKH 130307