ECLI:NL:CRVB:2007:BA2408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-130 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid en medewerking aan deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellante had zich op 10 februari 2003 ziek gemeld met psychische klachten, terwijl zij op dat moment een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). De verzekeringsarts J.H. Zeilstra concludeerde echter dat appellante geschikt was voor haar werk, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om haar ziekengeld te weigeren met ingang van 29 oktober 2003.

Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benoemde psychiater F.M.J. Woonings als onafhankelijke deskundige. Woonings kon echter niet aan het verzoek voldoen omdat appellante alleen thuis onderzocht wilde worden, wat hij niet geschikt achtte. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar fysieke, psychische en financiële situatie haar belemmerde om naar het spreekuur van de deskundige te komen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank niet kon worden gevolgd in haar oordeel dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding niet ongeschikt was voor haar arbeid en derhalve geen recht had op ziekengeld. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan deskundigenonderzoeken en de verplichtingen van partijen onder de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

05/130 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 november 2004, 04/149 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. A. Flierman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft zich op 10 februari 2003 met psychische klachten ziek gemeld. Zij ontving op dat moment een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Haar laatstelijk verrichte maatgevende arbeid was facilitair medewerkster in een verzorgingshuis voor 36 uur per week. Verzekeringsarts J.H. Zeilstra heeft appellante op 27 oktober 2003 op zijn spreekuur gezien en haar, nadat hij had vastgesteld dat geen sprake was van een psychiatrische ziekte, geschikt geacht voor haar arbeid. Bij besluit van 29 oktober 2003 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat zij met ingang van die datum geen recht heeft op ziekengeld.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 december 2003 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van bezwaarverzekeringsarts P.H. Storms, die appellante eveneens op zijn spreekuur heeft gezien en het oordeel van verzekeringsarts Zeilstra, dat geen sprake is van een psychiatrische ziekte, heeft bevestigd.
De rechtbank heeft psychiater F.M.J. Woonings te Leeuwarden als onafhankelijke deskundige benoemd. Woonings heeft de rechtbank bericht niet aan het verzoek te kunnen voldoen aangezien hem is gebleken dat appellante alleen thuis wilde worden onderzocht, terwijl Woonings de thuissituatie van appellante geen geschikte plek vindt voor het verrichten van het door de rechtbank verzochte onderzoek.
Aangezien naar het oordeel van de rechtbank de beschikbare medische gegevens geen aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusie van bezwaarverzekeringsarts Storms, heeft zij het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eiseres in beroep geen nadere medische gegevens heeft overgelegd waaruit zou blijken dat het standpunt van het Uwv onjuist zou zijn. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van het vooronderzoek haar medische situatie te laten beoordelen, terwijl de rechtbank niet is gebleken dat eiseres wegens medische redenen niet in staat is geweest alleen of in gezelschap van haar dochter of een derde bij de deskundige te verschijnen.
De rechtbank hecht in dat kader eveneens aan het feit dat zij wel in staat was om het spreekuur van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts te bezoeken.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat, nu zij al eerder heeft aangegeven wegens haar fysieke, psychische en financiële situatie niet in staat te zijn om naar het spreekuur van deskundige Woonings te komen, uit het feit dat zij het spreekuur van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft bezocht, niet per definitie de conclusie kan worden getrokken dat zij in staat was medewerking te verlenen aan het deskundigenonderzoek.
De Raad overweegt het volgende.
Nu de rechtbank een psychiatrische expertise nodig heeft geacht, kan de Raad de rechtbank niet volgen in haar oordeel dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusie van bezwaarverzekeringsarts Storms.
Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep. Op grond van artikel 8:30 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn partijen verplicht om medewerking te verlenen aan een deskundigenonderzoek. Op grond van artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank uit het niet verschijnen van een partij bij de deskundige de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
De Raad stelt vast dat de rechtbank appellante nadrukkelijk heeft gewezen op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb en is van oordeel dat appellante, nu zij niet door middel van een medische verklaring aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om de door de rechtbank benoemde deskundige te bezoeken, geen deugdelijke grond heeft aangevoerd om niet mee te werken aan het onderzoek. De Raad maakt daaruit, met toepassing van artikel 8:31 van de Awb, de gevolgtrekking dat twijfel aan de conclusie van bezwaarverzekeringsarts Storms niet ten gunste van appellante zal worden uitgelegd. Gelet daarop houdt de Raad het ervoor dat, nu appellante ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, op de datum in geding geen sprake was van een ziekte of gebrek in de zin van de Ziektewet, dat appellante derhalve op en na 29 oktober 2003 niet ongeschikt was voor haar arbeid, en geen recht heeft op ziekengeld.
De aangevallen uitspraak komt onder verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) W.R. de Vries.
MK