ECLI:NL:CRVB:2007:BA2393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6165 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar loonsanctie

In deze zaak heeft eiser, een voormalig rechter, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 september 2005. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiser tegen een eerdere beslissing van 17 mei 2004 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Eiser had een aanvraag tot toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend, welke door het Uwv was afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de werkgever, de Staat der Nederlanden, als partij tot het geding toegelaten, omdat deze belanghebbende is bij de beslissing over de WAO-uitkering van een werknemer.

De zitting vond plaats op 9 maart 2007, waar eiser in persoon verscheen en het Uwv vertegenwoordigd werd door drs. H. ten Brinke. De werkgever werd vertegenwoordigd door mr. V.L.S. van Cruijningen. De Raad heeft vastgesteld dat eiser zijn werkzaamheden als rechter had gestaakt vanwege hartklachten en vermoeidheid, en dat zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen omdat hij na de wettelijke wachttijd niet meer arbeidsongeschikt was.

De Raad overweegt dat de werkgever een voldoende actueel en concreet belang heeft bij de beslissing over de WAO-uitkering van zijn werknemer. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht het bezwaar van de werkgever tegen het niet verlengen van de loonsanctie niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het besluit van 17 mei 2004 hierover geen inhoud had. De Raad concludeert dat eiser niet in staat was om zijn werk als rechter te verrichten en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/6165 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], (hierna: eiser),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
met tevens als partij:
de Staat der Nederlanden, (de rechtbank ’s-Hertogenbosch, hierna: werkgever).
Datum uitspraak: 30 maart 2007
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv van 1 september 2005 (hierna: bestreden besluit) waarbij het bezwaar tegen een jegens hem genomen beslissing van 17 mei 2004, deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is verklaard.
Namens het Uwv is een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de werkgever als partij tot het geding toegelaten. De werkgever heeft een memorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 maart 2007. Eiser is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Namens de werkgever is verschenen mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende, door partijen niet bestreden feiten.
Eiser was laatstelijk werkzaam als rechter in de civiele sector. Hij heeft zijn werk met ingang van 21 september 2000 in verband met hartklachten en vermoeidheid gestaakt. De hiermee verband houdende aanvraag tot toekenning van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft het Uwv op 2 april 2002 afgewezen, kort gezegd, omdat eiser na ommekomst van de wettelijke wachttijd niet door ziekte of gebrek buiten staat was tot het verrichten van zijn eigen werk. Het daartegen ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 24 juli 2003 en het daartegen ingestelde beroep heeft de Raad bij uitspraak van heden ongegrond verklaard.
In april 2002 heeft appellant zijn werk hervat, met dien verstande dat hij wekelijks gedurende drie dagen op de rechtbank van 7.00 tot ongeveer 16.00 uur werkzaamheden heeft verricht en daarnaast twee vakantiedagen heeft opgenomen. Gaandeweg is een arbeidsconflict ontstaan. Op 13 september 2002 heeft eiser zich andermaal ziek gemeld. In de loop van 2003 heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats gevonden. De conclusie van dit onderzoek luidde dat de uit ziekte of gebrek voor eiser geldende arbeidsbeperkingen in vergelijking met de situatie per 20 september 2001 niet waren toegenomen.
Bij besluit van 17 mei 2004 is eisers aanvraag tot toekenning van een WAO-uitkering afgewezen, omdat eiser op 12 september 2003 niet wegens ziekte of gebrek buiten staat was zijn eigen werk te verrichten. Eiser en de werkgever hebben bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is ongegrond verklaard.
Het Uwv heeft bij besluit van 18 augustus 2003 de loondoorbetalingsplicht van de werkgever wegens tekort schieten in reïntegratie-inspanningen met vier maanden verlengd. Deze loonsanctie is ondanks het bezwaar van de werkgever gehandhaafd bij besluit van 30 maart 2005. Eiser heeft in bezwaar tevens aangevoerd dat verweerder ten onrechte had nagelaten de opgelegde loonsanctie te verlengen. Dat deel van het bezwaar heeft verweerder bij het in beroep bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Eiser heeft zich in beroep verzet tegen de deelname van de werkgever aan het geding met het betoog dat de werkgever geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
Dit betoog slaagt niet. Zoals de Raad eerder, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 12 februari 2001, LJN AB1542, tot uitdrukking heeft gebracht moeten werkgevers worden geacht een voldoende actueel en een concreet belang te hebben bij een besluit dat ziet op de weigering of de toekenning van WAO-uitkering aan een van zijn werknemers. Daar komt in dit geval bij dat het beroep mede ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het niet verlengen van de loonsanctie.
Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft het Uwv terecht zijn bezwaar tegen het niet verlengen van de loonsanctie niet-ontvankelijk verklaard, nu het besluit van 17 mei 2004 hierover niets inhoudt of had moeten inhouden. De omvang van het geding in bezwaar wordt immers begrensd door de inhoud van het in bezwaar aangevochten besluit.
Tussen partijen is verder in geschil of eiser per 12 september 2003 door ziekte of gebrek buiten staat was tot het verrichten van zijn werk als rechter. Deze vraag beantwoordt de Raad in navolging van het Uwv ontkennend; tegenover de verzekeringsgeneeskundige conclusies waarop verweerder zijn oordeel doet steunen, heeft eiser geen medische informatie gesteld, op grond waarvan moet worden aangenomen dat hij voor het werk van rechter wegens ziekte ongeschikt is.
Het beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en D.J. van der Vos en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
GG220307