ECLI:NL:CRVB:2007:BA2297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3428 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid met betrekking tot trappenlopen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan betrokkene, die als timmerman en chauffeur werkzaam was. Betrokkene was op 13 oktober 2003 uitgevallen door rugklachten en had op 1 oktober 2004 een onderzoek ondergaan door verzekeringsarts S. Smeding. Deze arts stelde de belastbaarheid van betrokkene vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige J. Eerhart bepaalde op basis van deze FML dat betrokkene slechts 8,75% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant). De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van appellant, maar de Centrale Raad van Beroep beperkte zich in hoger beroep tot de overwegingen van de rechtbank over het aspect trappenlopen in de functie kassamedewerker.

De Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende toelichting had gegeven op de belasting van trappenlopen in de functie kassamedewerker, waar betrokkene licht beperkt in was. De Raad concludeerde dat de door appellant gegeven motivering voor de functie kassamedewerker voldeed aan de eisen, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld in het bestreden besluit juist was. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven, ondanks de vernietiging van het besluit zelf. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

06/3428 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 juni 2006, 05/1241 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 3 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft drs. A. Flierman, werkzaam bij Juris Algemene Rechtspraktijk te Hardegarijp, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een reactie op het verweerschrift toegezonden. Als bijlage is daarbij een rapportage gevoegd van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 24 juli 2006.
Namens betrokkene zijn nog een aantal stukken ingezonden, waaronder medische verklaringen.
Appellant heeft in reactie daarop nog een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer van 3 oktober 2006 ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga. Betrokkene is in persoon verschenen bijgestaan door mr. J.P. Ornee, werkzaam bij Juris Algemene rechtspraktijk te Hardegarijp.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene was werkzaam als timmerman en chauffeur. Hij is ten gevolge van rugklachten op 13 oktober 2003 uitgevallen voor zijn werkzaamheden.
In het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO) is betrokkene op 1 oktober 2004 onderzocht door de verzekeringsarts S. Smeding die de belastbaarheid van betrokkene heeft weergegeven in een (kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aan de hand van deze (k)FML heeft de arbeidsdeskundige J. Eerhart met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem functies geduid en op basis van de functies telefonist, receptionist (Sbc-code 315120), controleur tester elektronische apparatuur (Sbc-code 267060) en kassamedewerker (Sbc-code 317030) betrokkenes arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 8,75. Bij besluit van 4 november 2004 heeft appellant geweigerd betrokkene een WAO-uitkering toe te kennen, onder de overweging dat betrokkene na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 11 oktober 2004 minder dan 15 % arbeidsongeschikt was.
Namens betrokkene heeft drs. Flierman voornoemd bezwaar gemaakt.
De bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer heeft, zoals uit haar rapportage van 18 maart 2005 blijkt, geen redenen gezien terug te komen op de primaire beoordeling. De bezwaararbeidsdeskundige H.J. Boomgaard is in zijn rapportage van 1 juni 2005 na correctie van het maatmanloon tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld dient te worden op 15 tot 25%. Bij besluit van 8 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en hem met ingang van 11 oktober 2004 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. De arbeidskundige grondslag kon in rechte echter op één onderdeel geen stand houden. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde het belastingpunt trappenlopen, op welk aspect betrokkene licht beperkt is geacht, in de functie kassamedewerker (Sbc-code 317030) namelijk een nadere toelichting, omdat uit de FML niet kon worden afgeleid hoeveel treden betrokkene achtereen en per dag kan trappenlopen en of er gelegenheid is te pauzeren tussen het op- en afgaan van de trap. Aangezien de rechtbank de toelichting op de overige functies – met uitzondering van de functies telefonist receptionist en de functie tester elektronische apparatuur – ook onvoldoende achtte, bleven er onvoldoende functies over om een schatting op te kunnen baseren.
Alleen appellant heeft hoger beroep ingesteld. De grieven richten zich blijkens het hoger beroep en het verhandelde ter zitting uitsluitend tegen de overwegingen van de rechtbank die betrekking hebben op het aspect trappenlopen in de functie kassamedewerker (Sbc-code 317030). Appellant is van mening dat de door hem gegeven motivering wel kan volstaan en de in de FML gegeven beperking de belasting in de functie niet te boven gaat.
Namens betrokkene is – kort samengevat – aangevoerd dat hij als gevolg van zijn rugklachten, nauwelijks in staat is trappen te lopen.
De Raad overweegt als volgt.
Nu appellant het hoger beroep uitdrukkelijk heeft beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het belastingaspect trappenlopen in de functie kassamedewerker (Sbc-code 317030), zal de Raad zich bij zijn oordeel uitsluitend tot dit aspect beperken. Het feit dat namens betrokkene in verweer ter zitting diverse andere aspecten van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid aan de orde zijn gesteld maakt dit niet anders.
Uit de door verzekeringsarts Smeding opgestelde (k)FML blijkt dat betrokkene op het aspect trappenlopen licht beperkt is. Aangegeven is dat betrokkene tenminste in één keer een trap op en af kan (1 verdieping woonhuis). Uit de formulieren resultaat eind-selectie blijkt dat in de functie kassamedewerker (Sbc-code 317030) sprake is van een bijzondere belasting op het aspect trappenlopen. In de functie dient tijdens vier werkuren twee maal ongeveer achttien treden trap gelopen te worden.
In het in hoger beroep overgelegde rapport is de bezwaararbeidsdeskundige Langius uitvoerig ingegaan op de belastbaarheid van betrokkene ten aanzien van het aspect trappenlopen en de belasting in de functie kassamedewerker ten aanzien van dit aspect. Daarbij heeft hij in het bijzonder aangegeven hoeveel treden betrokkene maximaal in één keer kan lopen en hoe vaak per uur en op een werkdag betrokkene in staat moet worden geacht een trap op en af te lopen. Voorts heeft hij aangegeven met welke frequentie deze belasting voorkomt in de functie kassamedewerker (Sbc-code 317030).
Langius is na vergelijking van de belastbaarheid van betrokkene op het aspect trappenlopen enerzijds en de belasting in onder andere de functie kassamedewerker anderzijds tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een dusdanig veel grotere belastbaarheid van betrokkene dan de belasting in die functie, dat de functie van kassamedewerker als volledig passend is te beschouwen.
De Raad heeft geen aanleiding deze nadere motivering voor onjuist te houden. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat appellant de functie kassamedewerker (Sbc-code 317030) aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit brengt mee dat de mate van arbeidsongeschiktheid zoals neergelegd in het bestreden besluit, dat voor 1 juli 2005 is genomen, op zichzelf juist moet worden geacht. De genoegzame toelichting en onderbouwing van de schatting zijn echter uiteindelijk pas in hoger beroep door inzending van het rapport van 24 juli 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige Langius gegeven.
Met verwijzing naar zijn uitspraken van 9 november 2004, LJN: AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722 moet het voorgaande tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit weliswaar terecht is vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand gelaten worden.
Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het bestreden geheel besluit in stand worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2007.
(get) C.W.J. Schoor.
(get) M. Gunter.