ECLI:NL:CRVB:2007:BA2007
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 21 maart 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die voorheen als zelfstandige werkte, heeft sinds 10 juli 2000 psychische klachten en heeft in 2003 een WAO-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering op basis van de conclusie dat appellant per 9 juli 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar tegen dit besluit, dat door het Uwv ongegrond werd verklaard, heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv zorgvuldig tot stand was gekomen en voldoende gemotiveerd was. Appellant stelde in hoger beroep dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts, L.N. Ang, niet volledig en onzorgvuldig was. Hij betoogde dat de conclusie van Ang niet in lijn was met de feiten en dat het onderzoek in de bezwaarprocedure niet voldoende zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, hoewel er gebreken waren in de primaire besluitvorming, er in de bezwaarprocedure voldoende medische informatie beschikbaar was die de conclusie van het Uwv ondersteunde. De Raad benadrukte dat de bezwaarprocedure een volledige heroverweging vereist, maar dat in dit geval de beschikbare gegevens voldoende waren om de eerdere conclusies te handhaven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en dat er geen aanleiding was om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.