ECLI:NL:CRVB:2007:BA2007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2536 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 21 maart 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die voorheen als zelfstandige werkte, heeft sinds 10 juli 2000 psychische klachten en heeft in 2003 een WAO-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering op basis van de conclusie dat appellant per 9 juli 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar tegen dit besluit, dat door het Uwv ongegrond werd verklaard, heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv zorgvuldig tot stand was gekomen en voldoende gemotiveerd was. Appellant stelde in hoger beroep dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts, L.N. Ang, niet volledig en onzorgvuldig was. Hij betoogde dat de conclusie van Ang niet in lijn was met de feiten en dat het onderzoek in de bezwaarprocedure niet voldoende zorgvuldig was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, hoewel er gebreken waren in de primaire besluitvorming, er in de bezwaarprocedure voldoende medische informatie beschikbaar was die de conclusie van het Uwv ondersteunde. De Raad benadrukte dat de bezwaarprocedure een volledige heroverweging vereist, maar dat in dit geval de beschikbare gegevens voldoende waren om de eerdere conclusies te handhaven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en dat er geen aanleiding was om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

05/2536 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 maart 2005, 04/2464 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007. Voor appellant is verschenen mr. Van Willigen voornoemd en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol.
II. OVERWEGINGEN
Appellant werkte voor 1 november 1999 als zelfstandige in een eigen cafetaria. Later is hij in loondienst gaan werken, waar hij problemen kreeg met zijn werkgever. Hij is op 10 juli 2000 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden. In 2003 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd.
Bij besluit van 27 april 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen, onder overweging dat hij, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 9 juli 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 september 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat er bij appellant weliswaar sprake is van enige persoonlijkheidsproblematiek in de zin van een stoornis in de impulsbeheersing, maar dat dit geen ziekte of gebrek is in de zin van de WAO.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt betreffende de gezondheidstoestand van appellant per 9 juli 2001 en dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts een heroverweging heeft gemaakt waarbij de informatie van de Gelderse Roos is meegewogen en dat aan het bestreden besluit derhalve een volledige beoordeling ten grondslag ligt. Omdat er geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek zijn aangenomen was er volgens de rechtbank geen reden om een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te maken en aan de hand daarvan functies te selecteren, zoals dat normaal wel gebeurt als iemand beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid.
De gemachtigde van appellant heeft in hoger beroep het eerder in bezwaar en beroep ingenomen standpunt herhaald dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts L.N. Ang (hierna: Ang) niet volledig en niet zorgvuldig is geweest. Volgens de gemachtigde spoort de conclusie van Ang dat arbeidsongeschiktheid niet aannemelijk is voorts niet met haar constatering dat beoordeling niet mogelijk is omdat appellant niet reageerde op herhaalde oproepen. Daarnaast is de opmerking van Ang dat de huisarts appellant niet heeft verwezen naar een psycholoog feitelijk onjuist, zoals blijkt uit de patiëntenkaart en de gespreksverslagen van “De Gelderse Roos”, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in Arnhem. Bestreden wordt tevens dat het onderzoek in de bezwaarprocedure voldoende zorgvuldig is geweest omdat de bezwaarverzekeringsarts alleen bij de hoorzitting aanwezig was en appellant niet apart in de vertrouwelijkheid van de spreekkamer heeft onderzocht. Hier was des te meer reden toe omdat het hier om psychische klachten gaat.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
Uit het karakter van de bezwaarprocedure vloeit voort dat een volledige heroverweging moet plaatsvinden zodat eventuele gebreken in de primaire besluitvorming kunnen worden hersteld. In het geval dat het onderzoek in de primaire fase gebrekkig is geweest, zal er in zijn algemeenheid in de bezwaarprocedure alsnog een volledig onderzoek moeten plaatsvinden. De Raad onderkent weliswaar dat Ang meer pogingen had kunnen ondernemen teneinde appellant op haar spreekuur te onderzoeken zodat een completer beeld van de medische toestand van appellant had kunnen ontstaan. Omdat er in de bezwaarprocedure echter voldoende medische stukken ter beschikking zijn gekomen die bovendien alle in dezelfde richting wezen, namelijk dat er op de datum in geding geen sprake was van een psychische stoornis, maar van een stressreactie, veroorzaakt door de belastende werksituatie waarin appellant bij zijn werkgever verkeerde, kon in dit geval een volledig onderzoek achterwege blijven. Daarnaast is er sprake van een al langer bestaande persoonlijkheidsproblematiek die appellant niet verhinderde om jarenlang als zelfstandige te werken. Gelet op die gegevens en op de aard van de klachten was er voorts geen aanleiding om appellant in de afzondering en in de vertrouwelijkheid van de spreekkamer nogmaals nader te onderzoeken. De omstandigheid dat de financiële en sociale situatie van appellant na de datum in geding is verslechterd, onder andere door zijn echtscheiding in september 2001, doet aan de conclusie ten aanzien van de medische beoordeling niet af.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Gunter.
GdJ