ECLI:NL:CRVB:2007:BA1978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2109 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 24 februari 2005 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 april 2004, waarin werd vastgesteld dat hij per 1 maart 2004 geen recht meer had op een WAO-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen, M. Levy en R.A. Admiraal, voldoende informatie hadden om de psychische belastbaarheid van de appellant vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen niet onvoldoende deskundig waren en dat er geen objectieve medische stukken waren overgelegd die de juistheid van hun bevindingen in twijfel trokken.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de verzekeringsartsen niet in staat waren om zijn psychische klachten adequaat te vertalen naar beperkingen voor het verrichten van arbeid. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van J. Brand, heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de grieven van de appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak werd gedaan op 23 maart 2007, waarbij de beslissing openbaar werd uitgesproken in aanwezigheid van griffier N.E. Nijdam.

Uitspraak

05/2109 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 februari 2005, 04/1336 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 7 april 2004, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit dat appellant per 1 maart 2004 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Voor een overzicht van de aan het besluit van 7 april 2004 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd de overweging dat het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om op grond van de beschikbare medische gegevens beperkingen voor het verrichten van arbeid vast te stellen. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsartsen M. Levy en R.A. Admiraal onder meer op grond van informatie van de psychiater van appellant hebben vastgesteld dat enkel de psychische belastbaarheid van appellant door zijn klachten verminderd is en dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen over onvoldoende informatie beschikten om tot die vaststelling te kunnen komen. Voorts is voor de rechtbank van belang geweest dat appellant geen nadere objectieve medische stukken heeft overgelegd die leiden tot twijfel aan de juistheid van bedoelde vaststelling.
In hoger beroep heeft appellant evenals in beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat, omdat verzekeringsartsen onvoldoende deskundig zijn om zijn psychische klachten te vertalen in beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid.
De Raad overweegt als volgt.
In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde en niet nader onderbouwde grieven in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. Ook de Raad is van oordeel dat de informatie van de psychiater van appellant niet is miskend en geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.
JL