ECLI:NL:CRVB:2007:BA1978
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische belastbaarheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 24 februari 2005 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 april 2004, waarin werd vastgesteld dat hij per 1 maart 2004 geen recht meer had op een WAO-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen, M. Levy en R.A. Admiraal, voldoende informatie hadden om de psychische belastbaarheid van de appellant vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen niet onvoldoende deskundig waren en dat er geen objectieve medische stukken waren overgelegd die de juistheid van hun bevindingen in twijfel trokken.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de verzekeringsartsen niet in staat waren om zijn psychische klachten adequaat te vertalen naar beperkingen voor het verrichten van arbeid. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van J. Brand, heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de grieven van de appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak werd gedaan op 23 maart 2007, waarbij de beslissing openbaar werd uitgesproken in aanwezigheid van griffier N.E. Nijdam.