ECLI:NL:CRVB:2007:BA1977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en geschiktheid van functies in medisch opzicht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 februari 2005, waarin de rechtsgevolgen van een besluit van het Uwv in stand zijn gelaten. Appellante, die als grafisch ontwerpster werkte, is sinds 7 maart 2002 arbeidsongeschikt door surménageklachten, waaronder concentratiestoornissen en vermoeidheid, die zij toeschrijft aan een ongeval in 1987. Het Uwv weigerde haar een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zij na de wettelijke wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hadden waarom de geduide functies geschikt waren voor haar.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 20 maart 2007 behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad stelt vast dat de geduide functies niet in overeenstemming zijn met de beperkingen van appellante, die een prikkelarme werkomgeving vereist. De rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen zijn onvoldoende om aan te tonen dat de functies geschikt zijn, vooral gezien de noodzaak voor appellante om in een rustige omgeving te werken. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
Daarnaast wordt overwogen dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en de Raad veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.699,99 bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij arbeidsongeschiktheidsschattingen en de eisen die aan de verslaglegging worden gesteld.